1 M 10 Al swerels ghebruucken ydelheyt
sWysheyts Bezouckere vraagt Kennesse der Wysheyt en Scriftuerlick Funderen een uiteenzetting over het vanitas vanitatum. In het daaruit resulterend gesprek wordt eerst het ongeloof als de oorzaak van 's werelds ijdelheid aangewezen en vervolgens de ontwikkeling van het rijk der zonde vanaf Adam tot en met het bouwen van de toren van Babel gevolgd. De rest van het thema zal ‘speelwijs’ worden uitgewerkt. Men ziet Werelt aan tafel met Lust der Ooghen, Lust des Vleeschs en Hoochmoet des Levens. De dialoog van Werelt c.s., waarin deze zichzelf karakteriseren als bedrijvers en aanstokers van onkuisheid,
van afgodendienst etc., laat de schrijver aanvankelijk herhaaldelijk onderbreken door commentaar van terzijde door Kennesse der Wysheyt en Scriftuerlick Funderen gericht tot sWysheyts Bezouckere. Dan verschijnt de Gheest der Waerheyt met waarschuwingen en dreigementen, waarvan het gezelschap rond de tafel zich echter niets aantrekt. Na hernieuwd commentaar van terzijde door de adviseurs van sWysheyts Bezouckere treedt de Duvele op, wiens inblazingen het gewenste effect sorteren: als er bedelende armen voorbij komen steekt de Werelt haar vingers in de oren. Na een pausa ziet men tRechtverdich Oordeel Gods ‘up eenen reghenbooghe’, klaar voor het jongste gericht. De Gheest der Waerheyt steekt de trompet, tRechtverdich Oordeel Gods scheidt de bokken van de schapen en Werelt protesteert tegen de beslissing omtrent haar lot, een en ander geheel volgens Mattheus 25:31-46. Werelt krijgt nog gelegenheid voor een lange klacht voordat de Duvele haar meeneemt naar zijn rijk. sWysheyts Bezouckere is tevreden gesteld door het vertoogde en zijn raadslieden onderstrepen nogmaals de les van het spel.