d. Jacob Duym.
S 2r. | Den || Spieghel der || Getrovwicheyt, || Ghenomen uyt verscheyden Schrij- || vers van 'tgheen in de Duytsche landen is || geschiet, ende in dicht gestelt in de maniere van een || Tragi-comedie, dat is van heerlijcke men- || schen, wiens bedrijf int
begin || droevich, doch de uyt- || coemst blijde is. || Door I. Dvym. || Ghetrouwicheyt is / een al te groote deucht, || Maer noch boven al / voor ghetroude vrouwen, || Een ghetrouwe vrou / is des mans meeste vreucht, || Daer den man die heeft / is hy meest behouwen, || Maer daer ontrou is / raect hy int benouwen. || (typografisch ornament) || Reden verwint. I.D. Anno 1600. |
S 2v. | (blanco). |
S 3r. | Een cort onderricht. |
S 3v. | Dit zijnse die haer int Spelen laten ghebruycken. (naast lijst). |
S 4rv. | De voorreden by den Dichter oft || Poeet voortgebracht in Reghel- || dicht van xiij. syllaben. |
T 1r. | (begin van het spel). |
Z 2r. | De besluytreden by den Poeet oft || Dichter, ghestelt als voren. (volgt tekst) |
Z 2v. | Eynde des Spieghels der Ghetrouwicheyt. |
Z 3rv. | (blanco). |
| personen: Den Poeet oft Dichter p; Welphus; Veltmaerschalck Welphi; Een van Welphus knechten; Conrardus Keyser; Veltmaerschalck des Keysers; Eenen Heraut; Eerste Borgemeester; Tweede Borgemeester; 1en, 2en, 3en, 4en Hopluyden; Muylken Vet; Schoonteuch; Eenen Boer; Welphi huysvrou; Een ander vrou. |
| inhoud: 1 Poll blz. 47 e.v.; 2 Van Eemeren blz. 65 e.v. |