geen toeschouwers die hem ondervragen. Nauwelijks lezen ze de toelichting van een werk als die erbij wordt gegeven. Niet noodig, niet noodig, zeggen ze grif, we hebben immers hier de kralen en we maken zelf 't snoer.
Wie evenwijdig loopen ontmoeten elkaar niet en wie een tegenovergestelde kant uitgaan nog minder, botsing komt er niet licht, wel onverschilligheid en elkaar niet begrijpen, evenals de toeschouwer en 't kind. Dit kan de een voldoende zijn, een ander bevredigt het niet, - en als men mij nu vraagt hoe deze snoer zal zijn dan vrees ik het antwoord te moeten schuldig blijven. Ik toon u enkel de kralen, drie, vier naast elkaar, en dan een heele groote, die soms een boekdeeltje beslaat, en ge maakt maar zelf de snoer.
't Komt hier toch niet in de eerste plaats aan op de gave van samenstellen, wèl op de werkelijkheid, die gezien in 't ware licht, de schoone ontroering brengt, juist omdat het geen verdichtsel is.
De schrijver beeldt, verhaalt, denkt zichzelf weg, en als hij dit doet geeft hij louter fotografie. Maar wie onderstelt een schrijvend mensch, die niet denkt, die geen gevolg van oorzaak te onderscheiden weet, en aldus de aard der dingen niet zou weerspiegelen in zijn werk. De draad, de ijl-fijne draad die zich weeft door elk verhaal en die ook 't geheel maakt, blijft toch van hèm, van hem alleen, en die draad slingert zich door alles heen.