nikkelen fluitje te voorschijn, dat aan een koordje om zijn hals hing. Liefkoozend ging zijn hand met de fijne vingers over 't glimmend speelding, en hij glimlachte als een vroolijk man.
‘Wat vreemd!’ dacht de witkiel.... ‘Rare lui, die Belgen!.... Nou, vader, wees jij maar vroolijk. Ik gun 't je van harte. Ik zou ook blij zijn als ik na zooveel jaar weer naar mijn eigen vaderland terug mocht. Maar dat ik dan ging met een fluitje om m'n hals, geloof ik toch niet.... Allo, ieder z'n pleizier. Jij een fluitje, - ik een pruimpje tabak!....’ Hij zocht zijn tabaksdoos, slenterde verder 't perron langs.
De oude man bleef zitten.
‘Nu is 't goed, - nu is alles goed!’ prevelde hij in stille blijdschap. Zijn hoofd richtte zich op, z'n oogen zochten onder den perronkap door de blauwe lucht.... Ze zochten den hemel.
‘Nu is alles goed!.... Hemelsche Vader, ik dank U. Die haat, die vreeselijke haat in mijn hart is dood! Mijn Peerke is veilig, zóó veilig als hij op deze barre wereld nooit zijn kon. O, mijn God, leer mij nu ook geduldig wachten en moedig leven, totdat Gij mij roepen zult.... Leer mij geduldig zijn en moedig door Uw kracht, zooals mijn Peerke was...’
De witkiel keek nog eens om.
‘Wat kijkt hij nu weer ineens ernstig. Rare lui, die Belgen, nou!’....
Daar stuift de trein binnen als een machtig monster, dat alle gemijmer verstoort.
Gejaag en geschreeuw en geduw en gelach....!