Verzamelde werken. Deel 4. Cultuurgeschiedenis 2
(1949)–Johan Huizinga– Auteursrecht onbekend
[pagina 555]
| |
Boekbesprekingen[Boekbespreking van ‘Mediaeval Contributions to Modern Civilization’, edited by F.J.C. Hearnshaw]Ga naar voetnoot*Mediaeval Contributions to Modern Civilisation, a series of lectures, delivered at King's College, University of London, edited by F.J.C. Hearnshaw, with a preface by Ernest Barker. Harrap, London 1921.In een tiental lezingen door evenveel geschiedkundigen de vraag te laten beantwoorden, wat de moderne beschaving aan de Middeleeuwen dankt: in godsdienstig, wijsgeerig, wetenschappelijk, artistiek, litterair, opvoedkundig, maatschappelijk, economisch en staatkundig opzicht, - is het niet een al te stout bestaan? Voor zulke diepe vragen deugt noch de vorm van een reeks voordrachten, noch die der wetenschappelijke collaboratie. Vooral niet, wanneer bijna alle medewerkers zich houden aan het gangbare Engelsche lezingtype, met lakonieke geestigheden, een enkele anecdote, en hier en daar een citaat uit een schrijver en vogue. De eenige, die er zich geheel van onthoudt, is ook de eenige, die werkelijk de kwestie scherp en algemeen stelt: H. Wildon Carr, die op de vraag: wat is er in het moderne wijsgeerig denken middeleeuwsch van oorsprong en wezen? een positief en merkwaardig antwoord geeft. Al de anderen geven een meer of minder ter zake doend essay, dat in sommige gevallen de groote vraag slecht even effleureert. Maar is het thema eigenlijk ook wel logisch gesteld? Middeleeuwsche bijdragen tot de moderne beschaving, - dat is ongeveer alsof ik sprak van bijdragen van den engerling tot den meikever. Op meer dan één plaats ziet men dan ook, dat de schrijvers zelf met het onlogische van die conceptie in conflict komen. Geslaagd kan het boek niet heeten. Toch is er iets, wat het prikkelend maakt: het is ontsproten uit een geestelijk probleem van den dag. In het brein van hun publiek voelen deze geschiedkundigen een voorstelling der Middeleeuwen, die zij niet kunnen aanvaarden. In schijn is het naar twee kanten, dat zij zich keeren met hun betoog: tegen de verguizing der Middeleeuwen, die hier en daar nog is blijven hangen uit een rationalistischen draai of uit een eenzijdig klassicisme; anderdeels tegen de onjuiste idealiseering der Middeleeuwen. In werkelijk- | |
[pagina 556]
| |
heid preoccupeert hen bijna uitsluitend die laatste houding. Achter dit boekje staan voortdurend Ruskin en William Morris. Het is een pijnlijke gedachte, dat groote en edele geesten niet altijd het sterkst blijven nawerken met het beste wat in hen was. Wanneer nog heden in Engeland een mediaevalisme verbreid is van zoete kleurtjes en weeke lijnen, een weinig insipide en een weinig pastoraal, dan is het, omdat de mallen, - die beminnelijke, naïeve mallen, die in Engeland altijd zoo talrijk zijn -, van Ruskin en Morris alleen de vergissingen begrepen hebben. |
|