Verzamelde werken. Deel 4. Cultuurgeschiedenis 2
(1949)–Johan Huizinga– Auteursrecht onbekend[Boekbespreking van Is. van Dijk's ‘Dante's Vita Nova’]Ga naar voetnoot*Dante's Vita nova. Eene studie door Dr Is. van Dijk. P. Noordhoff, Groningen 1920.‘Een raadsel’ en ‘een heel stuk van de Middeleeuwen’ steekt er in de Vita nuova, zoo verklaart de schrijver in zijn inleiding. Hij heeft ervaren, hoeveel kennis er eigenlijk noodig is, om Dante waarlijk te verstaan, en hij wil nu die voorbereiding, wat de Vita nuova betreft, den lezers van dat werk gemakkelijk maken. Want het gaat hem aan het hart, dat de ‘general reader’ tegenwoordig maar voor 't vaderland weg leest, wat ‘zonder soliede basis van studie moet uitloopen op verwarring en wanbegrip’. Ter illustratie daarvan vertelt hij een aardig exempel van twee jonge meisjes, een kwast met kunstzin en een oud man, die elk op hun manier de Vita nuova lazen en waardeerden. Het is te hopen, dat alle vier het nog eens zullen doen, na eerst kennis te hebben gemaakt met het boekje van Dr van Dijk, die hun inderdaad een voortreffelijk gids zal zijn. Achtereenvolgens behandelt de schrijver het aandeel, dat de concepties der Provençaalsche lyriek in den bouw der Vita nuova hebben, | |
[pagina 145]
| |
dan de philosophische en theologische denkbeelden van eeuwen her: Plato, Plotinus, den pseudo-Areopagiet, Augustinus, die eraan ten grondslag liggen, tenslotte den aard der denkvormen, waarin de uitdrukking plaats had: symbolisme, scholasticisme, mysticisme. Wie de Vita nuova kent, kent ook de bij iedere lezing opnieuw verrassende gewaarwording, hoe het bewust zijn van dien ganschen cultuurhistorischen onderbouw van het gedicht geen oogenblik het besef wegneemt van zijn volstrekte onmiddellijkheid en echtheid. Dit blijft altijd het wonder van Dante's dichterschap, dat men u bewijst, dat al zijn motieven conventioneel zijn, en hij toch tot u blijft spreken van hart tot hart. Ook Dr van Dijk verklaart zich in een hoofdstukje: ‘Heeft Beatrice werkelijk bestaan?’ innig overtuigd van de realiteit van het geval, zich daarbij onder andere beroepend op een zeer deugdelijk argument, aan den aard der scholastische denkwijze zelve ontleend. Misschien is de kwestie zoo eigenlijk niet zuiver gesteld, en moest de vraag liever luiden: ‘is Dante een echt dichter geweest’? In dien vorm zou wel niemand haar ontkennen, en wie niet begreep, wat een echt dichter is, kon zijn oordeel thuishouden. Ik wil de gelegenheid te baat nemen, om een paar opmerkingen over het reëel karakter van de stof der Vita nuova te plaatsen, die ook vat kunnen hebben op de nuchtere zielen. Zij zijn zonder twijfel herhaaldelijk reeds gemaakt in de onmetelijke Dante-literatuur, maar men zal mij ten goede houden, dat ik die er niet op nazoek. In cap. 22 hoort Dante het spreken van de vrouwen, die terugkomen van Beatrice, die haar gestorven vader beweent. Hij neemt de woorden van lof over de geliefde, die hij uit hun mond opvangt, tot motief voor twee sonnetten. ‘E però che volentieri l'averei domandate, se non mi fosse stata riprensione, presi tanta matera di dire come s'io l'avesse domandate, ed elle m'avessero risposto.’ Dus: hij vertelt uitdrukkelijk, dat hij het voorstelde, alsof hij met de vrouwen gesproken had. Het heeft mij altijd toegeschenen, dat een dichter, die den prozacommentaar bij zijn verzen maar verzon, ook wel boudweg zou hebben gezegd, dat hij met hen gesproken had. - Hetzelfde bij het sonnet ‘Deh peregrini che pensosi andate’ (cap. 40 of bij anderen 41). Hij zag de pelgrims door de stad gaan, wat hem het motief ingaf tot zijn verzen. ‘E acciò che piu paresse pietoso, propuosi di dire come se io avesse parlato a loro’; hij stelde het voor, alsof hij met hen gesproken | |
[pagina 146]
| |
had. Wanneer hier niet dan fictie achter stak, waarom dan niet gezegd, dat hij met hen gesproken had? Zoo zijn er nog meer van die heel eenvoudige, doodgewone stempels van echtheid, maar het zou niet passen, de opsomming ervan aan deze bespreking vast te knoopen. Het boekje van den oud-hoogleeraar in zijn vruchtbare rust helpt ons inzicht versterken, dat wij aan Dante's liefde niet den maatstaf moeten aanleggen van het gewone leven of van de burgerlijke romantiek, maar dien der mystiek. Van de sterkste ziel, die geleefd heeft, moeten wij leeren, hoe de passie bovenaardsch wordt. |
|