Verzamelde werken. Deel 3. Cultuurgeschiedenis 1
(1949)–Johan Huizinga– Auteursrecht onbekend[Boekbespreking van Philippe de Commynes' ‘Mémoires’, éd. par J. Calmette.]Ga naar voetnoot*Philippe de Commynes, Mémoires, édités par Joseph Calmette, tome I 1464-1474, Les Classiques de l'histoire de France au Moyen Age, fasc. 3. Champion, Paris 1924.Er moet in Frankrijk toch wel een zeer ernstige en wijd verbreide belangstelling in geschiedenis bestaan, dat de uitgave van een reeks | |
[pagina 576]
| |
middeleeuwsche geschiedbronnen mogelijk is, die, door en door wetenschappelijk, zich niettemin richt tot een ruimer publiek dan de vakhistorici. Als eerste deeltjes van de reeks Les Classiques de l'histoire de France au moyen âge verschenen in 1923 Einhard's Leven van Karel den Groote, uitgegeven door den leider der serie, Louis Halphen, en Le Dossier de l'Affaire des Templiers, van de hand van Georges Lizerand. Al de Latijnsche teksten hebben een Fransche vertaling naast zich. De lectuur van Commynes (zijn jongste uitgever wil de y hersteld zien) eischt meer toewijding dan de mémoirenlitteratuur der 17e en 18e eeuw, waartoe veel van de amateurs der historie hun belangstelling bepalen. Vraagt men zich af, wat dezen schrijver, reeds door Montaigne geprezen, van oudsher zoo in trek heeft doen blijven, dan moet het antwoord luiden: zijn verbazende realiteit. Niet realisme zou ik het willen noemen, dat doet te veel aan een litterairen toeleg denken, en deze bestond niet bij Commynes; hij gaf zijn herinneringen als bouwstoffen, om door een ander in een echt geschiedboek te worden verwerkt, en dit verklaart al de bijzondere eigenschappen, die hem kostbaar maken. Een volstrekte afwezigheid van schoon gekleurde idealen, een pijnlijk nuchtere zakelijkheid, een scherp oog voor bedekte motieven (onder andere ook voor den economischen achtergrond der verwikkelingen), een droge precisie in het beschrijven van feitelijke gebeurtenissen, - dat alles te zamen levert dat boeiend geheel op, zoover mogelijk verwijderd van het bewuste kunstwerk, en toch van ouds en te recht zijn letterkundige eereplaats handhavend. Is het een diep inzicht in het wezenlijke der dingen, wat Commynes geeft? Dat is een andere vraag. Het schijnt mij toe, dat men zijn finesse wel eens overdrijft, en zijn politische en psychologische gave overschat. Wanneer ik zijn beschouwingen en karakteriseeringen lees, gaat het mij evenals somtijds bij het zien van vijftiende-eeuwsche portretten. Die aristocratenkoppen van vijf eeuwen geleden vertoonen de trekken, die men thans boersch zou noemen. De wijsheid van den adellijken diplomaat Commynes is geslepen boerenwijsheid. Een Boerschheid van Dietschen aard, als men wil. Want niet alleen zijn moeder Margaretha van Arnemuyden wijst ons naar het Noorden. Van vaderszijde is hij Vlaamsch van afkomst; zijn grootvader heette Claes van den Clyte. Waarlijk diep gaat, mijns inziens, Commynes' geest tenslotte niet. | |
[pagina 577]
| |
Men heeft het gevoel, dat deze onbevooroordeelde de middeleeuwsche vormen en stijl van denken, die hij versmaadt, toch eigenlijk nog niet missen kan. Hij heeft er niets voor in de plaats. Tot meer dan diplomatie en intrigue verdichten zich bij hem de gebeurtenissen niet. ‘Mais de grosses choses n' y advint-il riens’, zegt hij ergens terloops van de krijgsbedrijven voor Parijs in 1465. Men zou het als motto voor zijn gansche werk kunnen nemen. Het zijn altijd de kleine bewegingen, het va et vient, het onzekere en gemankeerde, waarin voor Commynes' vossenblik alle gebeuren zich oplost. Een geest als de zijne is niet geschikt, om dingen groot te zien. Zulk een geest vrijwaart voor veel waan, en soms wellicht voor de waarheid meteen. |
|