Verzamelde werken. Deel 1. Oud-Indië. Nederland
(1948)–Johan Huizinga– Auteursrecht onbekendDe jaarstijl van HaarlemGa naar voetnoot*Het oudste gegeven, dat mij onder oogen kwam betreffende den jaarstijl, dien het gerecht van Haarlem volgde, is van 1409Ga naar voetnoot1. De keur op de buitennering, waarvan ik den tekst hier ontleen aan het hs. 78 J 29 (W 97) der Koninklijke Bibliotheek, fo. 37Ga naar voetnoot2, vangt aan: ‘Int jaer ons Heren MCCCC ende achte des Sonnendaghes opten derden dach in Maerte gekoert bi scout, scepene ende rade van Haerlem enz.’ - 3 Maart viel op Zondag in 1409, op Zaterdag in 1408; de keur behoort dus in het jaar 1409, de Haarlemsche regeering had op 3 Maart het jaarcijfer nog niet gewisseld. Zooveel staat voorloopig vast. - De keur op den exue, in het Ruige boek bijgeschreven op fo. 15 rood (en in verschillende hss. overgenomen) vangt aan: ‘Opten Saterdach die zevende dach in Januario int jair ons Heren MCCCC ende viertich na den lope shoofs van Hollant worden dese naegescreven punten gekoert bij scoute, scepene ende rade der stede van Haerlem enz.’, dat is derhalve Zaterdag 7 Januari 1441. Zoo ook aan het slot van de ordinantie van het gerecht van Haarlem op het ambt der getijdemeesters:Ga naar voetnoot3 ‘int jaer ons Heren duysent vierhondert twee ende tsestich, op den 27. dach in Januario na den loop shoofs van Hollant’ (= 27 Jan. 1463). En in een keur omtrent het bezweren der draperie keuren door burgemeesters en schepenen:Ga naar voetnoot4 ‘Aldus vercondicht ende mitter clocke uytgelezen opten XIIIIden dach in Februari anno zesendetachtich s(ecundum) cur- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 406]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
s(um) cur(iae)’ (= 14 Febr. 1487). Ook in de Thesauriersrekeningen vindt men tusschen 1476 en 1488 den datum dikwijls bepaald door ‘na den loop shoofs van Hollant’. - Op grond van deze gegevens zou men meenen gerechtigd te zijn tot de gevolgtrekking, dat de regeering van Haarlem den Paaschstijl volgde. Zoo zegt dan ook De FremeryGa naar voetnoot1. - Zien wij evenwel nader. In het laatst der 15de eeuw komt te Haarlem het gebruik op, om waar dat pas gaf, twijfel aan den datum op te heffen door de bijvoeging ‘na den scrijven der stede van Haerlem’ of ‘stilo Harlemensi, stilo nostro’. Het oudste voorbeeld levert de Rekening van 1480/81 onder het hoofd ‘Uutgheven van reysen’ bij een post van 4 Jan. 1480 ‘na den scrijven enz.’. Zie voorts b.v. de keur van het Sint Nicolaas- of Kramersgild:Ga naar voetnoot2 ‘In den jair ons Heren duysent vierhondert drie ende tneghentich opten elften dach in Januario na den srcijven der stede van Hairlem’. Op zichzelf beschouwd zou deze uitdrukking kunnen zijn: 1. een andere term voor den stilus curiae; 2. een onderscheiding van den stilus curiae. Jaardags- of Kerststijl beduidt zij niet, blijkens voorbeelden als deze: ‘Upten XXIXen dach in Februario anno XVc XXIII stilo nostro overmits den bisexte’ (29 Febr. 1524). ‘Opten XXVIIen dach Frebruarii anno XVc XXIIII a nativitate Christi’, de laatste woorden doorgehaald en veranderd tot: ‘XVc XXIII na den scrijven van Haerlem’Ga naar voetnoot3; of: ‘Opten XXIIIen in Maerte als den Goeden Vrijdage anno XVc XLII stilo Harlemensi’Ga naar voetnoot4 (23 Maart 1543). Gaan wij nu de chronologisch bijgehouden registers na, die ons natuurlijk de volledigste gegevens bieden, dan hebben wij vooreerst de Resolutien der Vroedschap, die van 1501 af tamelijk volledig zijn bewaardGa naar voetnoot5. Zij geven de data der vergaderingen in doorloopende volgorde van tijd, en nemen daarbij het ‘scrijven der stede’ nauwkeurig in acht; zoowel in den tekst als sedert 1514 ook boven de bladzijde staat altijd ‘na den scrijven deser stede’ of eenvoudig ‘stilo’ vermeld. Wanneer zien wij nu het jaarcijfer wisselen? Over de eerste jaren der 16e eeuw (voorzoover de vergaderingen in Maart | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 407]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
en April talrijk genoeg zijn geweest om eenige gevolgtrekking toe te laten) als volgt:
Ziehier bewijzen genoeg voor de beteekenis van ‘na den scrijven der stede van Haerlem’. Telkens wisselt het jaarcijfer reeds vóór Paschen, het vroegst op 25 Maart, met andere woorden: de regeering van Haarlem bezigt den Maria BoodschapstijlGa naar voetnoot1. Een tweede bron van aaneengeschakelde gegevens, welke ons de Keur- en Gebodsregisters hadden kunnen opleveren, valt uit, daar deze verloren zijn. Wij bezitten in een afschrift der 18de eeuwGa naar voetnoot2 de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 408]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
chronologische Indices op de Registers van 5 Febr. 1490 tot 25 April 1504, van 15 April 1516 to 24 Aug. 1534 en van 24 Juli 1538 tot 13 Nov. 1564 (om van jongere niet te spreken). De inhoud der keuren staat daar aangeteekend in tijdsvolgorde, zooals ze in de Registers werden opgeteekend; de datum behelst doorgaans alleen dag en maand; omtrent eind Maart voegt het afschrift gewoonlijk het nieuwe jaarcijfer een keer daarbijGa naar voetnoot1. De Thesauriersrekeningen, die met ontbreken van slechts 13 jaren der irde eeuw en 1 der 16de eeuw van 1417 af bewaard zijnGa naar voetnoot2, bieden soms gegevens onder de hoofden: ‘Uutgeven van reysen’ en ‘Uutgeven van bodenloon’, waar de posten betreffende reizen van stads wege en bodendiensten doorgaans in volgorde van tijd staan opgesomd. Eerst sedert 1473 worden daarbij jaarcijfers aangeteekend; van 1483 tot 1500 worden reisgeld en bodenloon ongespecificeerd opgegeven. Hier nu doet zich een zonderling geval voor. Wij vinden posten, die onze gevolgtrekking uit de Vroedschapsresolutiën en den Index op de Keur- en Gebodregisters bevestigen, b.v.:
Veel vaker echter hebben de tresoriers tusschen 25 en 31 Maart het jaarcijfer nog niet gewisseld, b.v.:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 409]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gebruiken de tresoriers hier dan Paaschstijl? Ook dit is niet het geval, blijkens data als de volgende:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 410]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ik kan hierin dus niet anders zien dan een hardnekkige slordigheid der tresoriersGa naar voetnoot1, die bij het opsommen der posten in de sleur voortdateerden, totdat zij omtrent April zich bezonnen, dat het langzaam aan tijd werd, het jaarcijfer eens te wisselen. Het is anders zonderling genoeg, als in 1524 de Vroedschap schrijft: ‘Upten lesten dach Martii anno 1524’ met tijdige wisseling van het cijfer, terwijl de Tresorier volhoudt: ‘Upten lesten dach van Mairte voorscreven (1523)’! Wat het gebruik van den term ‘na den loop shoofs van Hollant’ betreft, terwijl men toch den Boodschapstijl volgdeGa naar voetnoot2, dat laat zich wel verklaren: het was wel niet nauwkeurig, maar toch betrekkelijk juist, waar het data vóór 25 Maart betrof en beide stijlen in het cijfer overeenkwamen. Omtrent 1480 begon men in te zien, dat het beter was van een ‘scrijven der stede van Haerlem’ te spreken; in de 16de eeuw trof ik ‘na den loop shoofs van Hollant’ niet meer aan. Ten opzichte van het jaarbegin op 1 Januari zal het gebruik te Haarlem wel niet anders zijn geweest dan elders: het beheerschte de praktijk. Art. 31 van de Brouwerskeur van 1407Ga naar voetnoot3 luidt: ‘Item dese coren sullen staen tot Jaersdaghe toe’. Het boekjaar der Thesauriersrekeningen, dat in de 15de eeuw eerst met Sint Marcus (25 April) later met Heilich Cruus Inventio (2 Mei) had aangevangen, loopt reeds sedert 1537, lang vóór men den 25 Maartstijl prijsgaf, van 1 Januari tot 31 December, b.v. uit de Rekening van 1558: ‘van eenen jaere beginnende prima Januarii XVc LVII nae tscrijven der voernoemde stede ende eyndende den lesten Decembris XVc achtenvijftich’. En wanneer wij de wijze voorzorg van de regeering tegen het eind van December herhaaldelijk zien overgaan tot een verbod ‘geen Nieuwejaer voor de luyden haer huysen te singen’Ga naar voetnoot4, dan zal men dat eer aan vrees voor overlast dan aan chronologische rechtzinnigheid moeten toeschrijven. Immers de bepaling van Kerstavont 1516: ‘Dat niemandt op Nieuwejaersavont of nacht sal gaen singen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 411]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
of spelen dan de koralen en trompetters’ bewijst, dat het aan zekere officieele viering niet ontbrak. Door onze conclusie, dat de stad Haarlem den Boodschapstijl bezigde, treden twee feiten in een helderder licht. Op het eerste ben ik opmerkzaam gemaakt door een vriendelijke mededeeling van Mr R. Fruin. De rekening van den Rentmeester van Noord-Holland bij Hamaker I, p. 13, draagt tot hoofd: ‘Dit is Enghebrechts innemen int jaer ons Heren 1316, zeder dat hi leste rekende, des Manendaghes na Palmendaghe int selve jaer voerscreven toten Dortienden daghe toe int selve jaer’. Op p. 48 in volkomen dezelfde bewoordingen het hoofd van Enghebrecht's ‘uutgheven’, en op p. 74 aan het slot der rekening nogmaalsGa naar voetnoot1. Een jaartal, waarin tusschen Maandag vóór Paschen en 6 Januari daaraanvolgende het cijfer, gelijk hier het geval is, niet verandert, sluit Paasch-, Kerst- en Jaardagstijl uit, en is enkel bestaanbaar bij het gebruik van Maria Boodschapstijl. Het bevreemdde tot nog toe, dat een grafelijk ambtenaar dien stijl bezigde. Thans ligt het voor de hand, hierin den invloed van den localen stijl van Haarlem te zien. Of wil men liever, dien van Delft. Want ook Delft (en hiermee roer ik het tweede feit aan), gebruikte den Boodschapstijl. De FremeryGa naar voetnoot2 geeft bewijzen uit de 16e eeuw; hij noemt dit het eenig bekende voorbeeld van dezen stijl in Holland, en acht het gebruik te Delft onbetwijfelbaar reeds veel ouder. Inderdaad geeft het feit, dat deze beide steden dien stijl gebruikt hebben, vrij zeker te verstaan, dat die gemeenschappelijke gewoonte tot in ouden tijd teruggaat. Het zal toch wel geen toeval zijn, dat Delft met Haarlem èn het recht èn den bijzonderen stijl gemeen heeft. Is daartusschen verband, dan zal men den oorsprong van dat gebruik moeten zoeken in ouden tijd; het geval waarin de rentmeester aldus dateert, kan daarvoor nog tot een indirecte aanwijzing strekken. |
|