Woord vooraf
Zuid-Afrika speelde in de ‘lange achttiende eeuw’ een belangrijke rol in de Europese beeldvorming van Afrika. Alleen vanuit de Kaap kon je diep het binnenland in reizen. Verder was Afrika ten zuiden van de Sahara voor Europeanen, afgezien van een paar vestigingen aan de kust, tot aan de negentiende eeuw een gesloten gebied. Dit boek analyseert hoe zuidelijk Afrika in teksten en afbeeldingen werd voorgesteld in de periode dat het gezag over de Kaapkolonie berustte bij de voc en de Nederlandse staat (1652-1814).
De verkenning van zuidelijk Afrika werd uitgevoerd door reizigers van verschillende nationaliteiten en met uiteenlopende doelstellingen. Naast ‘landreizigers’ in dienst van de voc, die alleen het economische potentieel van het binnenland onderzochten, kwamen in de achttiende eeuw ook wetenschappers naar Zuid-Afrika. Deze wetenschappers - de meesten uit het buitenland - zochten antwoorden op vraagstukken die Europese geleerden bezighielden. Alles tussen hemel en aarde kon op hun belangstelling rekenen. Gewoonlijk publiceerden ze hun bevindingen en bereikten daardoor soms een groot publiek.
Voor dit boek heb ik over het algemeen de nadruk gelegd op de etnografische representaties in reisverslagen en op afbeeldingen. Alle reisverslagen hebben namelijk wel iets te melden over de cultuur en het uiterlijk van de inheemse bevolking. De omvang van de etnografische beschrijving kon uiteenlopen van incidentele opmerkingen tot (uitzonderlijk) een heel boek over een inheemse bevolkingsgroep in het geval van De Kaffers aan de Zuidkust van Afrika uit 1810 van de Bataafse legerofficier Ludwig Alberti. Incidenteel heb ik aandacht gegeven aan zoölogische en cartografische voorstellingen.
Het manuscript van het boek is in zijn geheel gelezen door Ena Jansen, Jean Kommers en Helize van Vuuren. Adriënne Zuiderweg en Kees Rookmaaker lazen enkele hoofdstukken. Herman Roodenburg gaf waardevol commentaar op een eerdere versie van hoofdstuk 5 dat als artikel in het Nederlands Kunsthistorisch Jaarboek verscheen; Marijke Meijer Drees deed hetzelfde met hoofdstuk 8 dat in een andere vorm in Nederlandse Letterkunde is gepubliceerd De commentaren van deze ‘meelezers’ hebben me erg geholpen. Met name Jean Kommers was bijzonder genereus met het verschaffen van bijkomende informatie en commentaar. Hij hielp onder meer de titel voor het boek bedenken. Ook veel andere mensen hebben hulp geboden tijdens het onderzoek en de voorbereiding van het manuscript. Zijn worden allen hartelijk daarvoor bedankt.
Het boek is opgedragen aan mijn vader, André Huigen, die in december 2004 overleed. Van hem heb ik de neiging geërfd om vaste wandelroutes en bordjes met ‘verboden toegang’ te veronachtzamen. Het is jammer dat hij de verschijning van