met smaak het woord van Schopenhauer die, toen de appelboom vol trots op zijn bloesems wees en de den om zijn zwartgroene naalden hoonde, de den liet antwoorden: ‘maar dan moet je ons beiden eens in de winter zien!’ De schrijver, niet ééns vernomen, maar misschien wel tien keer gelezen, heeft metterdaad gemakkelijk het laatste woord.
Niettemin zal hij, als hij eerlijk is, zich ook nog iets anders willen herinneren: het feit dat zijn bezigheid in feite afgeleid, ja, sterker nog: pervers, is. Voordat de schrifturen dank zij de uitvinding van de boekdrukkunst verveelvuldigd konden worden, heerste alleen en oppermachtig het gesproken woord. Kwam het omdat historici ten slotte ook schrijvers zijn, dat ons van het verleden vrijwel uitsluitend de daden, en niet de woorden, zijn overgeleverd? En toch zijn het de woorden, de gesproken woorden, geweest, die de gebeurtenissen indertijd in beweging hebben gezet, die steden hebben gesticht, wetten hebben ontworpen, tronen hebben opgericht en weer omvergeworpen, die legers hebben laten opmarcheren en opstandelingen een halt hebben toegeroepen. Een kwestie van retoriek, zegt de schrijver minachtend; en hij wijst erop, dat de bijval die ook nu nog naar de snedigste en meest geoliede spreker gaat, vroeger waarschijnlijk evenzeer niet de besten en de verstandigsten ten deel gevallen zal zijn, maar de welsprekendsten, de meeslependsten, de volksmenners. De schrijver, hetzij chroniqueur of dichter, heeft altijd een zekere afkeer van die ‘esprit prime-sautier’ gehad. Wanneer bij La Fontaine de pest onder de dieren woedt en de leeuw op de gedachte komt, dat men een offer moet brengen: het meest boze dier moet sterven (hijzelf, die herder zowel als schapen gegeten heeft, verklaart zich hiertoe al min of meer bereid), is het de gewiekste tong van de vleier, die de ezel - ‘hij vrat gewoon andermans gras’ - tot de allerschandelijkste uitroept. ‘En men gaf het hem duidelijk te voelen.’
Ook La Fontaine was geen man voor de openbaarheid. Al liet hij zich soms wat bitter over het woud en zijn grillige wetten uit, hij dacht er niet aan, ook maar iemand voor te stellen de bomen te gaan neerhalen. Zo ooit op iemand, dan was op hem wel toepasselijk wat de Indische wijsheid leert: