meester als Brueghel te beschouwen, om de Musset bij te vallen, als hij zijn Fantasio laat uitroepen: ‘Quelles solitudes que tous ces corps humains.’ De massa - dat is telkens een plus een plus een. En één hiervan zijn ook wij: deze aparte, ondoorgrondelijke wereld, deze privé-geschiedenis die zich van de wieg tot het graf ontrolt, deze een-zaamheid die haar baan beschrijft tussen de miljarden andere eenzaamheden. Maar genoeg - wij wilden de gemeenplaats niet herhalen. Is die eenzaamheid echter een universeel feit - de omstandigheid, dat dezelfde eenzaat voortdurend bezig is zich uit zijn eenzaamheid los te werken, is het al niet minder. Een tweede gemeenplaats dus. Want dat de mens een ‘zoön politikon,’ een gemeenschapswezen, is, leert ons de Oudheid al. En dat hij zich gedraagt als een gevangene in zijn cel, die door op de muur te kloppen in contact met anderen tracht te komen, is een zo algemeen bekend beeld, dat wij het een sjablone mogen noemen. Schrijvers in hun simpele redzaamheid slagen er weleens in, een opmerkelijke variant te vinden. Men denke aan het fameuze zinnetje uit de roman van E.M. Foster, Howards End: ‘only connect,’ dat niets anders wil zeggen dan dat wij ons met elkaar dienen te verstaan. Er is veel gewonnen, als wij communiceren.
Communiceren met wie? Er bestaat, geloof ik, in de moderne literatuur geen neteliger kwestie dan hetgeen in deze vraag opgesloten zit. Het voor de hand liggende antwoord zal moeten luiden: in elk geval níét met Jan en Alleman. Wie weleens hedendaagse dichters leest, weet, dat zij er meer dan hun voorgangers toe neigen, niet alles wat zij in de zin hebben te ontsluieren; zij houden hun bedoelingen graag een beetje voor zich, zij geven hun geheim pas langzaam aan prijs. Vermoedelijk hangt dit samen met de thans veelal gehuldigde leer, dat literatuur pas in de tweede plaats communicatie is, maar eerst en bovenal zelfexpressie. Het feit, dat echter noch Homerus noch Dante noch Shakespeare noch Cervantes er zo over dacht, maakt op onze schrijvende tijdgenoot, die vaak zózeer door de lyrische mogelijkheden van bepaalde klankcombinaties of van woordengroeperingen op papier in beslag genomen wordt, dat hij eenvoudig ver-