fortuin aan spoorwegspeculaties. Is het verkeerd, zaken als deze te weten en uit te spreken? Maar het zou een armelijke bewondering, een hoogst ijle sympathie zijn, als zij tegenover de kennis van die zwakheden niet konden standhouden. Ten slotte hebben wij immers met mensen, en niet met standbeelden te maken, met concrete wezens, en niet met abstracte genialiteiten. De contrastwerking tussen de volkomenheid ter eenre en de lelijke of al te dwaze menselijkheid ter andere zijde geeft een levendigheid aan het beeld van de beroemde man, die wij bij een eenzijdige en onvermengde verering zouden moeten missen. En het sujet zelf wordt er ons des te dierbaarder om.
Het ware respect dat wij iemand betuigen, bestaat er immers in, dat wij hem aanvaarden zoals hij is, met zijn grootheid en zijn kleinheid, zijn verhevenheid en zijn schutterigheid, zijn noblesse en de hem ontsierende vlekjes. Wij willen niet alleen tegen hem opzien, maar ook om hem kunnen lachen. ‘Every man is a bit of a joke,’ heeft een Engelsman eens gezegd, en hoe waar die uitspraak is, zien wij, als wij zo'n dichtersleven lezen. Ieder mens heeft zijn achilleshiel, zijn ijdelheid, zijn kleingeestigheid, zijn baatzucht, zijn rare en onbeheerste geldingsdrang, zijn geheime zonde. Wanneer Rambaud ons bij de beschouwing van het leven van een belangrijk man de keus laat tussen zieners te zijn of engelen, is het misschien wel aardig aan het woord van Stevenson te herinneren: dat men weliswaar altijd spreekt van ‘engelen die wenen,’ maar dat het waarschijnlijker is, dat deze hoger-geordende wezens doorbuigen van het lachen, als zij ons gadeslaan. Het moge dan zijn, dat er geen groot man voor zijn kamerdienaar bestaat, maar hij bestaat, paradoxaal gesproken, evenmin voor zijn serieuze vereerder. Het was, geloof ik, Victor Hugo, die van zichzelf zei, dat hij Shakespeare bewonderde ‘comme une bête’. Waarmee Hugo bewees, dat hij, behalve een groot dichter, zo nu en dan ook een kletsmeier was, die onze lachlust opwekt. Hetzelfde kan gezegd worden van een zo scherpzinnig en sociaalvoelend man als de criticus Edmund Wilson, die, uit afkeer van de belastingen, acht jaar lang zijn aangiftebiljet verzuimde in te vullen en nu