De Psalmen des Propheeten Davids, in't Hebreeuz genaamd het lof-bouk: bij den propheet verdeeld in vijf bouken
(1624)–Anthonis de Hubert– AuteursrechtvrijNu naar den oorspronkelicken text van woorde te woorde vertaald, ende in nederduijtzen rijme gesteld op de gewoonelicke wijsen, gelijk men die in de gereformeerde kerken singt
6.
O Heer wilt mijn gebed verhooren,
neemt mijne smeekingen ter ooren:
om dijne waarheijd, om dijn recht,
verhoort mij toch. 2 En treed [al voren]
niet in 't gericht met dijnen knecht:
Want geen der levenden sall wesen
rechtvaerdig voor dijn [godlick] wesen.
3 De vijand selfs, vervolgt mijn' siel,
| |
[pagina 326]
| |
hij sloug mijn leven ook [mits desen]
dat het ter aerden neder viel.
In 't duijster heeft hij mij versteken,
als dood en * lang van hier geweken.
4 Ook was mijn geest gelijk als stijf,
geheelick over mij besweken:
mijn hert bedwelmde mij in 't lijf.
5 Des ouden tijds ben ik indachtig;
op all dijn werk lett ik aandachtig:
ik lett op 't werk van dijne hand.
6 Mijn' handen streck ik tot dij [klagtig]:
dijns [dorst] mijn' siel als dorstig land, Selah.
Ga naar margenoot+7 O Heer verhoort mij haastelijken,
mijn geest die wilt mij ganz beswijken:
en bergt van mij dijn aanschijn niet:
men mogt mij anders vergelijken
bij die ten grave dalen [siet].
8 Doet mij dijn onfermhertigheden
des morgens hooren [hier beneden];
want 'khebb op dij vertroud in hoop,
wijst mij den weg dien ik sall treden:
want 'kheff mijn' siel' tot dijwars op.
9 Ruckt mij uijt mijn' vijanden [spoedig];
Heer, onder dij schuijl ik [ootmoedig].
10 Leert mij dijn' wille plegen, want
gij sijt mijn God: dijn geest so goedig
die leijde mij in 't rechte land.
11 Gij sult mij dijnen naam ter eeren
weer levend maken Heer [der heeren]:
| |
[pagina 327]
| |
van wegen dijn' gerechtigheijd
sult gij tot mijne siel' [we'erkeeren]
[en'] helpens' uijt [haar] bangigheijd.
12 Om dijn medoogend medelijden
sult gij mijn' vijanden afsnijden,
en' die all t'saam verderven noch
die mijner siele wederstrijden:
want [Heer], dijn dienaar ben ik toch.
|
|