[Violoncel]
Violoncel, afgekort: cello, een laag strijkinstrument van nagenoeg denzelfden bouw als de viool (de rand is naar verhouding breeder), doch belangrijk grooter. De stemming is die van de altviool, echter een octaaf lager: C, G, d, a. De violoncello piccolo of viola pomposa is een iets kleiner cello met vijf snaren (C, G, d, a, e1). De cello heeft in het orkest nu eens een melodische, dan weer een begeleidende functie. Een droomerige melodie als het tweede thema van Brahms' tweede symphonie ligt haar evengoed als het elegische ‘Le Cygne’ uit ‘Le Carnaval des animaux’ van Saint-Saëns, en het ridderlijke van Egmond (de cantilene bij het Allegro van Beethoven's Ouverture), of het daemonische van Samiel's motief in Weber's Freischütz. Wel deelt zij vaak haar heroïsche taak met de hoorns: begin van Strauss' Heldenleben, eerste thema van Bruckner's zevende symphonie. Ridderlijk grotesk treedt de cello als leidinstrument* op in Strauss' Don Quixote; hoe dit van huis uit dwepend timbre oergeestig kan zijn merkt men in de Sérénade uit Debussy's cellosonate. Een beroemd geval van divisi* der celli geeft het cellokwintet, waarmee Ros-