1841); negen en dertig jaar rentenierde hij.
Ouverture ‘Guillaume Tell’. Het cello-kwintet, waarmee zij begint, verbeeldt door een ‘Ranz des vaches’* de vredige rust, waarin de Zwitsers leefden voor de Oostenrijksche overheersching. De erop volgende storm is niet alleen een grootsch natuurtafereel, maar vertegenwoordigt ook den opstand. Na het luwen een herderslied van de Engelsche hoorn, omspeeld door de fluit, dat overgaat in een triomfmarsch (door Kretzschmar ‘een impertinente kwajongens-muziek’ genoemd!), niet op het peil van het voorafgaande (H.M.V. B 3857/8).
Il barbiere di Seviglia (1816). In deze opera buffa, naar het stuk van Beaumarchais, komen dezelfde personen voor als in ‘Le nozze di Figaro’ van Mozart*. I 1. In den ochtendschemer stelt zich voor het huis van dokter Bartolo een troepje muzikanten op. Zij zijn gehuurd door graaf Almaviva om een aubade te brengen aan Rosine, het knappe, rijke nichtje van Bartolo; wanneer Almaviva verschijnt, begeleiden zij diens cavatine ‘Ecco ridente il cielo’ (Zie den lachenden hemel). De rijk beloonde muzikanten betuigen uit de treure hun dankbaarheid. Daar komt Figaro met zijn rappe entree-aria ‘Largo al factotum della citta’ (Plaats voor het factotum van de stad). De graaf herkent hem als een gewezen bediende en legt hem zijn moeilijkheden uit: hij is verliefd op Rosine, maar Bartolo bewaakt haar jaloersch. Figaro weet raad: Sevilla krijgt inkwartiering, de chef van den troep moet Almaviva onder brengen bij Bartolo. I 2 in Bartolo's kamer schrijft Rosine een briefje aan den jongen man, die haar onlangs op straat aansprak. Hij noemde zich