De Fransche librettist Jules Barbier bewerkte eenige vertellingen van E.Th.A. Hoffmann tot een libretto. Hij koos daarvoor de novelles ‘Die Automate’, ‘Vom verlorenen Spiegelbild’ en ‘Rat Krespel’, doch ontleende ook eenige motieven aan andere schetsen van Hoffmann. In die drie vertellingen treden telkens andere personen op. Barbier kwam, lang voordat Freud het begrip ‘Verdichtung’ uiteenzette, op de idee, deze fantastische personen als verschillende maskers van dezelfde figuren voor te stellen: Olympia, de hartelooze pop, Giulietta, de courtisane, en Antonia, de door haar kunst bezetene, zijn de drie componenten van de zangeres Stella, waarop Hoffmann verliefd is. Ook de derde speler, die als daemon de verhouding van Hoffmann en Stella ondermijnt, treedt als eenzelfde persoon onder verschillende maskers op: de Lindorf uit het voorspel, die in den epiloog er met Stella van door gaat, figureert in de drie bedrijven resp. als Coppelius, Dapertutto en ‘Le docteur miracle’.
Voorspel. Wij zijn in den bierkelder te Neurenberg, die druk bezocht wordt door studenten. Ook Hoffmann, de dichter, en zijn vriend Niclaus hooren tot de stamgasten. Hoffmann is enthousiast over de jonge zangeres Stella, met wie hij kort geleden kennis maakte en die hem een tête à tête beloofde. Maar Hoffmann's daemon, de duivel, wil anders: hij zit als het raadslid Lindorf ook in den bierkelder en het lukt hem den brief, waarin Stella Hoffmann verzoekt na de voorstelling in haar boudoir te komen, door omkooperij in handen te krijgen, zoodat de dichter van deze afspraak niets te weten komt. Hij wordt door een paar studenten gevraagd, enkele