van den vrachtrijder Alfio; deze Preludio geeft reeds de meeste melodieën uit het werk. Over het kerkplein van een Siciliaansch stadje loopen op Paaschmorgen boeren en boerinnen. De jonge Santuzza vraagt Lucia, de moeder van haar verloofde Turiddu, naar haar zoon. Lucia meent, dat hij op reis is, maar Santuzza heeft hem dien nacht nog gezien en daar zij vermoedt dat de jonge boer weer in de netten is verstrikt van Lola, met wie hij vroeger een verhouding had, voelt zij zich te ellendig om naar de kerk te gaan. Juist komt Alfio terug van een tocht en vroolijk schalt zijn lied, waaruit blijkt dat zijn vrouw Lola hem thuis verwacht om het Paaschfeest te vieren. Eerst echter wil Alfio een glas wijn drinken bij moeder Lucia; deze vertelt dat Turiddu op reis is, Alfio begrijpt dat niet, want hij heeft Turiddu nog 's morgens vlak bij zijn huis gezien. Lucia wil hierop doorgaan, maar Santuzza vraagt haar angstig te zwijgen. Alfio gaat in de kerk, en men hoort een ‘Regina coeli’ en andere zangen; op het plein stemt Santuzza met de kerkgangers in. Wanneer de zangen ophouden vraagt Lucia aan Santuzza, waarom zij moest zwijgen. In een romance, muzikaal het beste deel van het werkje, vertelt de jonge boerin de geschiedenis van haarliefde: hoe Turiddu vroeger met Lola was, doch toen hij uit den oorlog terugkeerde haar getrouwd vond met Alfio, waarop hij zich met Santuzza verloofde. Maar Santuzza weet, dat Turiddu nog steeds van Lola houdt. Wanneer Lucia weer in de kerk is gegaan om voor haar zoon te bidden treft deze zijn verloofde Santuzza op het plein. Santuzza beschuldigt Turiddu dat hij nog steeds van Lola houdt, doch deze ontkent dit. Hun twist wordt onderbroken door Lola