tige uitdrukkingen vermijdt, opdat er zoo eenvoudig mogelijke, algemeen begrijpelijke liederen ontstaan, die ingesteld zijn op het bevattingsvermogen van het volk, en voorts, dat de beteekenis recht duidelijk en zoo nauwkeurig mogelijk naar den inhoud van de psalmen weergegeven wordt’. Aan den eisch van eenvoud voldeden wel de oude geestelijke volksliederen, eveneens in de landstaal, doch Luther wilde blijkbaar den schat der Psalmen populariseeren.
Over het muzikaal aandeel van Luther bij het scheppen van de Evangelische koralen is vaak meeningsverschil geweest. Vreemd, want er bestaat over deze kwestie toch een duidelijke uitspraak van Luther's muzikalen raadsman, Johann Walter: ‘Ziet, hoort en beseft, hoe de Heilige Geest gewerkt heeft in de schrijvers van de Latijnsche hymnen, alsook in Luther, die de meeste Duitsche koralen gedicht en op muziek gezet heeft: dat hij - zooals o.a. uit het Duitsche Sanctus (Jesaja dem Profeten) op te merken valt - alle noten over den tekst zoo juist volgens de accenten verdeeld heeft. En Philippus Sleidanus, de geschiedschrijver van de Duitsche Reformatie, zegt in het bijzonder van ‘Ein feste Burg ist unser Gott’, dat Luther ‘zijn gedicht een melodie gaf, die met de stof buitengewoon overeen komt en tot verheffing van het gemoed geëigend is’.
De historici nemen aan, dat Luther zelf zes en dertig koralen heeft gedicht. Daarvan zijn er zeven paraphrasen van psalmen, o.a. ‘Ein feste Burg’ naar psalm 46 (R.K. 45) en ‘Aus tiefer Not’ naar psalm 130 (R.K. 129). Acht andere gingen uit van bijbelteksten, o.a. ‘Dies sind die Heiligen zehn Gebot’ (de Tien Geboden), ‘Mit Fried und Freud’