muziekvereeniging, die hij tot 1880 leidde, daarna vestigde hij zich te Bergen, waar hij tot zijn dood bleef. In 1885 liet hij in de nabijheid van deze stad de villa ‘Troldhaugen’ (Koboldheuvel) bouwen. Op zijn vele concertreizen speelde hij hoofdzakelijk zijn eigen muziek.
In 1865 leerde Grieg te Rome Ibsen kennen. Hoewel de zwaarmoedige dichter het opgewekte karakter van den componist te onproblematisch vond, noodigde hij hem toch in 1874 uit, de tooneelmuziek voor ‘Peer Gynt’ te schrijven. Karakteristiek voor hun verhouding is, wat Grieg's biograaf Richard Stein schreef: ‘Deze beide groote kunstenaars, die gemeenschappelijke idealen volgden, samen een groot werk schiepen, dezelfde vrienden en (wat nog meer bindt) dezelfde vijanden hadden, namen, wanneer zij elkaar op straat ontmoetten,diep den hoed voor el kander af, doch zij wisselden geen handdruk: stijf, met toegeknoopte jassen, zijn zij een stuk denzelfden weg gegaan en gingen daarna zonder afscheid van elkaar’. Met Björnson, een neef van Nordraak, was Grieg sedert 1867 tot aan zijn dood intiem bevriend; hun artistieke samenwerking (o.a. liederen, het mannenkoor ‘Landerkennung’, het vrouwenkoor ‘Vor der Klosterpforte’ en het melodrama ‘Bergliot’) leverde slechts middelmatige werken.
Klavierwerken. Grieg's pianostukken, vooral zijn ‘Lyrische Stücke’, behooren tot de meest gespeelde huismuziek. Reeds in opus 3, No. 2 en 5 (‘Sechs poetische Tonbilder’) hoort men het karakteristieke Noorsche geluid: een volksmelodie, brommende baskwinten en de Hardangsche boeren viool. Met opus 12 begon hij de reeks van ‘Lyrische Stücke’, wier 10 banden hij als een geheel