middernacht zei Rosa: ‘Dat had ik niet bedoeld.’ En 's morgens toen het licht begon te worden in Buitenveldert zei Leo ook: ‘Nee Rosa, zo had ik het niet bedoeld.’
‘Mijn jongen, wat vind ik dàt erg voor je,’ had Truus tegen Martijn gezegd. En Martijn had haar uitgelegd hoe vreselijk het was om Thomas tot vader te hebben. En naast elkaar op de bank, hadden ze ieder in een punt van de theedoek gehuild. De theedoek die Truus eigenlijk alleen voor Martijns tranen had meegenomen.
‘Weet je wat zo erg is jongen,’ had Truus eindelijk gezegd, ‘je vader heeft het helemaal niet zo bedoeld.’
‘Ik snap het niet,’ had Sjef gezegd, ‘ik snap niet hoe jij bij zo'n man kan werken.’
‘Nee,’ zei De Bruin, ‘luister nou naar me... Hij heeft het niet gedaan. Dat vrouwtje zèlf heeft haar eigen van kant gemaakt.’
‘Niemand doet dat uit zijn eigen,’ zei Sjef.
‘Jawel,’ zei De Bruin, ‘zíj wel.’
‘Alles komt èrgens van,’ hield Sjef vol.
‘Misschien had ze het helemaal niet bedoeld Sjef,’ bedelde De Bruin.
‘Weet je nog, Wouter,’ vroeg mevrouw de Bruin de volgende zaterdag, ‘weet je nog van Martje?’
‘Ja,’ zei Wouter.
‘Martje is naar de hemel.’
Wouter glimlachte, het moest wel heel prettig zijn daar, vanzelf.