restaureren, zijn moeders ring. En Leo's hart kromp ineen toen hij de onverschilligheid zag waarmee Thomas het doosje in z'n zak had laten glijden. Thomas was stoffig en grauw als de kerk van Kerkavezaath, vond Leo.
Martijn reed, terwijl zijn vader zwijgend voor zich uit keek en aangekomen bij het ziekenhuis kon hij Thomas nauwelijks bijhouden. Alsof hij blind was voor de omgeving, holde Thomas door de gangen de trap op, liep het zaaltje in vol zieken, gezonden, kinderen, honden en baby's, tot achter het kamerscherm.
Het bed was leeg. Voordat Martijn het zelfs maar zien kon, liep zijn vader tegen hem op terwijl hij de gang in stormde.
‘La signora Wilbrink,’ vroeg Thomas in paniek aan de non die met forse stappen aan kwam lopen. Ze wees naar het kantoortje. Er volgde een moeizaam gesprek.
‘Calma, calma,’ zei de dokter. Terwijl hij Thomas en Martijn de weg moest wijzen, liep Thomas hem afwisselend voor de voeten of struikelend achter hem aan.
Martijn volgde hen en had geen belangstelling voor de vreemde dans van z'n vader waarvoor hij zich anders zeker zo geschaamd zou hebben dat hij alles in het werk zou hebben gesteld om de familieband die hij met deze pias had te verhullen.
Uit de hoge ramen klonk druk gepraat over de schoongeveegde binnenplaats. Hier en daar kwam galmende muziek uit plastic radio's.
De kapel in het midden geurde van zoete wierook maar leek Martijn een lijkenhuis toe.
Martijn merkte ook dat zijn vader de pas inhield voor zij het gebouw, dat aanmerkelijk stiller was, inliepen. Thomas liep nu zelfs wat achter de dokter aan die zijn gewone snelheid hernomen had en ‘calma, calma’ Thomas zachtjes op de schouder bleef kloppen. Bij een grote brede deur aangeko-