‘Als je dat maar weet,’ zei Truus, ‘en ik wil geen commentaar, heb jij dat goed begrepen?’
‘Natuurlijk,’ zei De Bruin haastig, ‘wat kost het?’
‘Dat kost jou een geeltje per jaar,’ zei Truus.
‘Als dat alles is,’ zei De Bruin luchthartig, ‘dan moet je het zeker doen.’
‘Dat zou ik wel denken,’ zei Truus. ‘Volgende week begint het en ik moet boeken kopen.’
‘Boeken?’ De Bruin kon het niet plaatsen. ‘Wat kost dat?’ vroeg hij.
‘Dat kost jou twee geeltjes,’ zei Truus, alsof ze voor hem een speciaal hoge prijs bedongen had.
‘Nou dat moet dan maar,’ zei De Bruin inschikkelijk.
‘En het begint meteen maandag.’
‘Wat?’ zei De Bruin die alleen maar weten wilde wat er precies beginnen zou.
‘Je kan op je kop gaan staan, maar ik ga erheen,’ kijfde Truus, ‘jij zorgt maar dat je 't redt, kan me niet schelen hoe of je het doet.’
Dit maakte De Bruin echt ongerust. De opluchting van daarstraks was weer helemaal verdwenen. Ze zou er toch niet vandoor gaan. Het zweet brak hem uit.
‘Waar ga je dan naar toe?’ vroeg hij zo gerust mogelijk, maar hij hoorde z'n stem overslaan.
‘Dat zeg ik je net,’ snauwde Truus, ‘en jij houdt me niet tegen, 't is op maandag, woensdag en op vrijdag van negen tot vier.’
‘Krijg het nou,’ zei De Bruin, ‘ga jij naar school?’
‘Naar school, ja,’ zei Truus.
‘Naar school?’ vroeg De Bruin nog eens voor de zekerheid.
‘Ja wat anders,’ zei Truus ongeduldig.
‘Ik wist helemaal niet dat jij naar school toe wou, ik dacht dat jij, hoe zal ik het uitdrukken,’ zei De Bruin plechtig, ‘ik dacht dat jij niet van leren hield.’