tegen mijn man: pas maar op straks halen ze die meneer van beneden - en ze wees op Martijn - en z'n zuster ook nog.’
‘Hoezo?’ vroeg Martijn verbaasd.
‘Weet u dat dan niet,’ zei mevrouw de Bruin en haar tong klikte tegen haar verhemelte.
‘Nee,’ zei Martijn gehoorzaam.
‘Nou, weet u wat ie dacht, meneer Kalk?’ rekte mevrouw de Bruin de spanning.
‘Nee,’ zei Martijn die nu toch wel nieuwsgierig was geworden.
‘Meneer Kalk dacht dat... 't is eigenlijk te gek voor woorden.’
‘Hoezo?’ vroeg Martijn terwijl hij automatisch het licht weer aan deed.
‘Nou ja, hoe zal ik het zeggen,’ vervolgde mevrouw de Bruin, ‘hij dacht dat 't z'n vrouw was die ze weggehaald hadden.’
‘Was het dan z'n vrouw niet?’ vroeg Martijn teleurgesteld.
‘Nee,’ kraaide mevrouw de Bruin, ‘dat zou ik niet denken,’ en ze bracht koket haar hand naar haar mond. Sinds een van haar hoektanden uit het plaatje was gevallen, moest ze dat telkens doen als ze lachen moest, of als ze deed of ze lachen moest, zoals nu het geval was en dat was lastig met het oog op de boodschappentas. Maar ja.
‘Nee,’ zei mevrouw de Bruin, ‘het was z'n moeder.’
‘Oh,’ zei Martijn.
‘Z'n moeder, kan je nagaan, zielig niet? Ik zeg tegen m'n man ze bemoeien der eigen wèl overal mee.’
‘Wie?’ vroeg Martijn.
‘De ggd,’ zei mevrouw de Bruin. ‘Ik zeg, eigenlijk hebben ze er van de ggd niks mee te maken hoe de mensen willen leven, vrijheid, blijheid zeg ik maar, wat u!’
‘Ja, dat is zo,’ zei Martijn.
‘Dat moeten de mensen voor hun eigen uitmaken,’ sprak