‘Vraag of ze 'n fluitketel meebrengt,’ zei Barbara.
Thomas hield van de dingen van de dag. Hij was er altijd weer vlug door in z'n humeur te brengen. Barbara stond op om de boodschappen op te bergen.
‘De gasfles is bijna leeg,’ zei Thomas, ‘bel jij Barleone?’
Alles was weer in orde. Buiten hing een dikke, witte, warme mist alsof iemand vergeten had het gas onder het meer uit te doen zodat het hele dal vol stoom was geraakt. Het leek net alsof ze in een schoenendoos woonden, dacht Barbara, alsof de ramen op de muur geschilderd waren voor 't idee in plaats van om er door te kijken.
Ik kan me niet voorstellen dat het ooit ander weer wordt, dacht Barbara. Dat had ze zich trouwens ook niet kunnen indenken toen de zon scheen, evenmin als toen het zo regende. Alles was hier overtuigender dan thuis, geen wonder dat hier veel gebeden werd.
‘Het zou me niets verbazen als ik katholiek werd,’ zei Barbara.
‘Wat zeg je?’ vroeg Thomas.
‘Ik word nog katholiek als die mist aanhoudt,’ zei Barbara.
‘Hoe dat zo opeens?’ vroeg Thomas terwijl hij voorzichtig wat water uit het spetterende steelpannetje op de koffie goot.
‘We moesten toch eigenlijk een espressopot kopen,’ zei Barbara, ‘ik zag Giuliana er van walgen gisteren.’
‘Ja,’ zei Thomas, ‘die zien we nooit meer terug als we zo doorgaan. Zullen we vragen of Martje sprits meeneemt?’
‘God, zou dat kunnen, die lekkere vette en waxinelichtjes en Caballero en Leidsche kaas en pindakaas en hopjes?’
‘Hopjes hoeft niet,’ zei Thomas.
‘Zoute haring dan?’
‘Nee, hoe wil je dat ze daar die hele reis mee omgaat?’
‘Omgaat?’ vroeg Barbara, ‘je bent toch niet bang dat ze verloofd aankomen? Zou ze eigenlijk een vriendje hebben?’
‘Martje,’ zei Thomas, ‘onzin.’