En de werkster, speciaal geselecteerd op de omgang met oudere mensen, zei niet: Maar bij mevrouw De Wilde doen ze het toch héél goed.
Daarom had mevrouw De Zeeuw niets dan lof over ‘Laat te Velde’. Mevrouw De Zeeuw veegde, hand op de stoelleuning, haar vensterbank schoon. Beter gezegd: ze veegde het water eraf, kneep haar vaatdoekje een beetje uit boven de witte begonia en aaide er nog wat mee over de natte plek.
‘Uit het oog, uit het hart,’ nam ze afscheid van de waterstraal die zich nu tussen de plint van de derde- naar het plafond van de tweede etage repte.
Zoals altijd had ze er wat moeite mee om het geluid van de deurbel van dat van de telefoon te onderscheiden. Maar het ‘pring pring’ hield zo regelmatig aan dat ze toch maar voor de telefoon koos en zich op weg begaf: tussen de stoel en de tv door, langs het bureau en het bed naar het stoeltje aan de andere kant.
‘Hoeveel keer zou ik dat rondje om het lage tafeltje al gemaakt hebben?’ zuchtte ze en nam even een rustpauze bij het bureau: ‘Als dat geen trimmen is.’
‘Moeder met mij,’ sprak haar dochter.
‘Ja kind, hoe is het,’ zei moeder, ‘welnee, dan kom je toch volgende week, nee hoor rust maar lekker uit.’
Dat laatste zei mevrouw De Zeeuw eigenlijk tegen zichzelf terwijl ze zat te bedenken hoe ze zich straks weer uit haar stoeltje zou moeten hijsen waar ze zo vervelend scheef in terechtgekomen was. ‘Ik bel nog wel, dág,’ zei mevrouw De Zeeuw en zat nog een tijdje met de hoorn in de hand uit te blazen terwijl haar dochter deze allang had neergelegd.
Stomvervelend - zo noemde mevrouw De Zeeuw dat - hoe zij nu weer terug moest naar de vensterbank voor het vaatdoekje. Dat neem ik nog weleens mee als ik toevallig langskom besloot ze, nadat ze eerst geprobeerd had om het met de punt van haar stok op te pikken, een actie waarmee