Cultuur en migratie in Nederland. Veranderingen van het alledaagse 1950-2000
(2005)–Hester Dibbits, Isabel Hoving, Marlou Schrover– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 273]
| |||||||
Vriendjes en pooiers, wakaman en loverboys: nieuwe vormen van pooierschapGa naar eind1
| |||||||
[pagina 274]
| |||||||
verschillende stijlen van pooierschap en over hun manieren om vrouwen te ronselen en geld te maken. Uit hun verhalen wordt duidelijk dat de rosse buurten weliswaar een multi-etnische ruimte vormen, maar dat ze bepaald geen plaats zijn waar nieuwe, multi-etnische opvattingen over seksualiteit en sekse worden gevormd, die van daaruit tot de rest van de samenleving doordringen. Stijlen uit de prostitutie kunnen wel worden overgenomen door mensen die erbuiten staan, zoals te zien valt aan de populariteit van de Amerikaanse pimpstyle die via Amerikaanse muziekzenders op de tv wordt geëtaleerd. In Nederland lijkt het taboe op de prostitutie te groot om de pooierstijlen over te nemen. Bovendien zijn de pooiers te zeer passanten, opportunistische overlevers, die gemakkelijk door kunnen schuiven naar andere manieren om in de marge geld te verdienen. Hun ongrijpbare aanwezigheid in de prostitutie zorgt evengoed wel voor grote onrust, zoals de intensieve berichtgeving en onderzoeken naar bijvoorbeeld het verschijnsel van de ‘loverboys’ bewijzen (Bovenkerk e.a. 2004). Voor sommigen is dat fenomeen een nieuw bewijs van de gevaarlijke onaangepastheid van vooral Marokkaanse jongemannen. Maar is dat zo? Gaat het hier om een conflict tussen de mentaliteiten van fatsoenlijke gevestigde burgers en onaangepaste nieuwkomers? Wat weten we eigenlijk van de manier van denken van die nieuwkomers? In dit hoofdstuk wordt niet geoordeeld maar wel goed geluisterd, en gedetailleerd geportretteerd. Dat is de enige manier om er achter te komen wat er nu echt omgaat in deze groep. Laten we, om te beginnen, constateren dat Amsterdam vanouds geen libertijnse vrijplaats was. Dat de Amsterdamse speelhuizen internationale faam hadden wil niet zeggen dat de prostitutie in die tijd was toegestaan. De prostitutie werd in Nederland wisselend beschouwd als een noodzakelijk kwaad (vóór het einde van de zestiende eeuw, en weer in de negentiende eeuw - maar toen met de nadruk op de noodzaak de prostitutie te controleren ter bescherming van de volksgezondheid), als een streng te bestraffen overtreding van de christelijke zedelijkheidsnormen (in de zeventiende eeuw), en als een vorm van overlast (in de tweede helft van de achttiende eeuw). In tegenstelling tot de rest van het land wilde het Amsterdamse stadsbestuur de prostitutie in de negentiende eeuw echter niet duidelijk reguleren en controleren. Aan het einde van de negentiende eeuw, toen een commissie van gemeenteraadsleden de stand van zaken probeerde op te nemen, werd geconstateerd dat er in de grote bordelen vooral buitenlandse meisjes werkten, met name Franse. Na hun rapport over de mensonterende toestanden die de commissieleden in de bordelen aantroffen, besloot de gemeenteraad de bordelen te verbieden, waarmee ook de Franse prostituees uit het zicht verdwenen. Duitse prostituees waren er toen nog wel. Juist Duitse vrouwen waren als kelnerin aangesteld in de jonge bedrijfstak van de horeca, omdat vrouwen in Duitsland al in de bediening werkten; kelnerinnen werkten echter vaak ook als prostituee. Tussen 1926 en 1935 was niet minder dan ruim dertien procent van de Amsterdamse prostituees Duits (vijf procent waren buitenlanders van een andere afkomst). De onderzoekers Annemarie de Wildt en Paul Arnoldus- | |||||||
[pagina 275]
| |||||||
sen, die hier worden nagevolgd, vragen zich af of er zo veel buitenlandse vrouwen in de prostitutie werkzaam waren omdat er zoveel vraag naar was of omdat het aanbod er eerder was? De vraag is niet te beantwoorden. Een mogelijke verklaring is volgens hen dat buitenlandse vrouwen kwetsbaarder waren en daarom gemakkelijker gevangen te houden. Uit deze observaties blijkt in ieder geval dat de prostitutie in havensteden als Amsterdam altijd een internationale aangelegenheid geweest. Al rond 1700 meende een reiziger dat ze onmisbare seksuele diensten bood aan de zestot zevenduizend matrozen die vaak tegelijkertijd van boord gingen, na maandenlang geen vrouw te hebben gezien (De Wildt en Arnoldussen 2002, 8). Door de steeds strengere wetgeving, die de reputatie van Nederland als al te slappe en tolerante natie moest tegengaan, verdwenen aan het begin van de twintigste eeuw de meest opvallende bordelen, samen met veel van de buitenlandse vrouwen die zich hier alleen niet staande konden houden (De Wildt en Arnoldussen 2002, 21). Door het bordeelverbod raakten in deze tijd prostitutie en criminaliteit echter met elkaar verweven, stellen De Wildt en Arnoldussen, waardoor ook de pooier op kon komen. Omdat het verbod door de jaren heen niet streng en consequent werd uitgevoerd, was er geen sprake van dat de prostitutie verdween: het enige gevolg was dat ze zich verplaatste en verborg. Er werd veel getippeld, ook door mannelijke prostitués, en daarnaast werden na de Eerste Wereldoorlog ‘massage-inrichtingen’ geopend. Klanten werden daarheen gelokt met advertenties waarin exotische, buitenlandse ‘Fransche, Zweedse en Russische massage’ werd aangeboden. Na 1970 kwamen de eerste Surinaamse prostituees in de prostitutie werken, met meestal Surinaamse pooiers. Toen dienden zich ook de gastarbeiders aan als nieuwe klantengroep. In deze tijd werd er door overheid en burgers steeds soepeler over de prostitutie gedacht. De overheid controleerde steeds minder, terwijl de sociale controle verdween. De prostituees en pooiers woonden niet meer in de buurt waar ze werkten. De prostitutie nam flink toe, de seksindustrie bood steeds gevarieerder vormen van amusement aan, waarmee meer en meer geld verdiend werd, zodat de Wallen ‘steeds meer een monocultuur van seks en uitgaan’ werden (De Wildt en Arnoldussen 2002, 32). Door het wegvallen van de controle konden zich, na de Surinaamse vrouwen, ook vrouwen uit verre landen er vestigen - uit de Dominicaanse Republiek, Latijns-Amerika, en daarna uit Thailand, Afrika en Oost-Europa. Volgens De Wildt en Arnoldussen ‘zitten er [in Amsterdam] nauwelijks Nederlandse vrouwen meer achter het raam’ (De Wildt en Arnoldussen 2002, 33). Door dit alles werd het leven in de rosse buurten anoniemer en harder. Voor hun klanten kunnen niet-Nederlandse vrouwen een extra aantrekkingskracht hebben. Volgens de goed onderzochte beeldvorming over Aziatische, Afrikaanse, Zuid-Amerikaanse en mediterrane vrouwen, zouden ze in de ogen van veel witte Nederlandse mannen een seksuele meerwaarde hebben. Ik wil, als afsluiting van deze korte schets, wat meer in detail bespreken waarom juist niet-westerse vrouwen seksueel bijzonder aantrekkelijk worden gevonden. Dan wordt ook duidelijk waarom de prostitutie niet toevalligerwijze multicultureel is. De bedrijfstak | |||||||
[pagina 276]
| |||||||
maakt grif gebruik van de al langer bestaande associaties tussen het exotische en het seksuele. Terwijl er in de verhalen van Europeanen over verre landen al eeuwenlang een erotische nieuwsgierigheid te beluisteren viel, ontstond er in de koloniale periode een werkelijk nieuwe manier van denken over de relatie tussen seksualiteit en ‘ras’. In zijn History of Sexuality heeft Michel Foucault uitgelegd dat de enorme belangstelling die wetenschap en overheid in de negentiende eeuw voor seksualiteit aan de dag legden, samenhing met het streven de burgers te controleren en te beheersen. Een reeks verboden en geboden moest het leven tot in de meest persoonlijke aspecten reguleren. Dat lukte: de burgers zijn de aangeleerde noties over wat gepast was en wat onfatsoenlijk, wat gezond en wat ziek, wat rein en wat vies, uiteindelijk gaan internaliseren. De seksuele norm was niet alleen bedoeld om individuen te disciplineren. Ze diende ook als een middel om de klassen van elkaar te onderscheiden en de hiërarchie tussen hogere en lagere klassen te verstevigen. Fatsoenlijk, gezond seksueel gedrag zou je bij de burgerij aantreffen, terwijl de werkende klassen zich losbandig en ziekelijk gedroegen. Opvattingen over seksualiteit zijn, stelt Foucault, onvermijdelijk ook manieren om macht uit te oefenen. Ze zijn buitengewoon geschikt om individuen en sociale groepen te stigmatiseren en in- of uit te sluiten. Een duidelijk voorbeeld zagen we in hoofdstuk 6, in de overheidscommentaren die het vrijmoedige gedrag van Nederlandse vrouwen als on-Nederlands bestempelden. Foucaults benadering werd dankbaar toegepast door onderzoekers die geïnteresseerd waren in de onevenwichtige relaties tussen Europeanen en de bewoners van andere werelddelen, en vooral in de relaties tussen kolonisatoren en gekoloniseerde. Europeanen blijken normatieve opvattingen over seksualiteit te gebruiken om de volkomen andere aard van bijvoorbeeld Afrikanen of Aziaten te benadrukken. Afrikanen zouden bijvoorbeeld ongebreideld seksueel gedrag vertonen, terwijl de Europeanen in het oosten buitengewoon verfijnde, mogelijk ook perverse seksuele handelingen verwachtten. De Amerikaanse antropologe en historica Ann Laura Stoler liet zien dat het normatieve beeld van het gezonde burgerlijke lichaam in het negentiende-eeuwse Europa niet zomaar ontstond; het diende als de tegenhanger van het beeld van de ongetemd seksuele Afrikaan of perverse Aziaat (1995). De gezonde, rationele Europeaan definieerde zichzelf als alles wat de Afrikaan of Aziaat niet was, en andersom. De scheidslijnen waren absoluut. Ze werden op wetenschappelijke wijze in biologische, raciale en seksuele termen vastgelegd. Maar het gaat hier om een heel ingewikkelde dynamiek: projectie en verlangen spelen net zo'n grote rol als de macht om te overheersen en volkomen buiten te sluiten. Aan de ene kant is er nauwelijks een radicaler manier om anderen buiten te sluiten denkbaar dan door ze tot een ander ‘ras’ te verklaren. Aan de andere kant dienden Afrikanen en Aziaten als een projectiescherm van alle seksuele verlangens die de Europese burgers in de strenge negentiende eeuw moesten onderdrukken. Verboden erotische genoegens moesten per definitie buiten de eigen kring gezocht worden. Ver weg, bij volkomen andere mensen, valt niet alleen de Europese controle weg, maar zouden andere | |||||||
[pagina 277]
| |||||||
mores heersen. Het zou er vrijer zijn, of verfijnder, of perverser, alles zou er kunnen of mogen wat thuis verboden is. Deze ideeën over mensen buiten Europa hebben dus weinig te maken met hoe ze zich werkelijk gedroegen en welke opvattingen ze er feitelijk op nahielden. Het zijn projecties, die overigens nog altijd van kracht zijn en die in reclames voor likeuren net zo gretig worden uitgebuit als in de seksindustrie. Zo wordt het begrijpelijk waarom de massages die werden aangeboden in de massagesalons na de Eerste Wereldoorlog Frans, Zweeds en Russisch moesten zijn. Zoals voor buitenlanders Amsterdam de exotische reputatie van ongebreidelde losbandigheid heeft, roepen exotische oorden voor Amsterdammers de associatie met uitzonderlijke seksuele genoegens op. In de late twintigste en eenentwintigste eeuw heeft het verre, sensuele Parijs plaatsgemaakt voor Thailand als plaats van seksuele belofte. De Wallen zijn nog steeds de plaats waar geld wordt geslagen uit de stereotype seksuele fantasieën die de omgang tussen de etnische groepen bepalen. Een iets andere, maar vergelijkbare stereotype beeldvorming heeft zijn weerslag op de manier waarop er tegenwoordig wordt geschreven over de mediterrane migrantenmannen die als pooier werken. Waar er in de regel wel oog is geweest voor de verschillende vormen van Nederlands pooierschap (zodat daaronder zelfs de tragische figuren werden onderkend) worden de pooiers van nu - met name de Marokkaanse loverboys - allemaal als uitbuiters over één kam geschoren.Ga naar eind2 Dit hoofdstuk laat zien, dat het stereotype van de gewetenloze, oosterse vrouwenonderdrukker het zicht op de meervoudige werkelijkheid van het hedendaagse pooierschap vertroebelt.
Isabel Hoving | |||||||
Vriendjes en pooiers, wakaman en loverboysOp de Amsterdamse Wallen, dat trefpunt voor de seksen, staan de verkeerslichten bij voorbaat op rood. Voor groen licht worden de mannen aangespoord in hun geldbuidel te tasten. Toch loopt er in deze roodlichtgebieden ook een soort mannen rond dat de spelregels aan z'n laars lapt. In de Hollandse volksmond heten zij ‘pooiers’. Met de vestiging van steeds weer andere migrantenmannen verkleurden ook hun benamingen. Tegenwoordig heten zij ‘loverboys’ of ‘pimps’. Net als de ‘pooiers’ of ‘bikkers’ van vroeger blijven de loverboys onverminderd actief in de scharrelzone. Waren Afro-Surinaamse pooiers eind jaren zestig volop in het nieuws, in de jaren negentig hebben Marokkaanse loverboys hun plaats ingenomen. In de media worden de ervaringen van de meisjes breed uitgemeten. Ook hulpverleners en belangenbehartigers ventileren hun mening. Maar de ‘foute vriendjes’ zwijgen in vele talen. Dus is er reden om hier hun belevingswereld als uitkijkpunt te nemen. Prostitutie vindt in wisselende variaties plaats. In dit hoofdstuk komen vooral de raambordelen en de straatprostitutie in beeld. Met de afschaffing van het bordeel- | |||||||
[pagina 278]
| |||||||
verbod in 2000 zijn de eigenaren van de officieel erkende raambordelen en seksclubs keurige ‘exploitanten’ geworden. ‘Exploitanten’ en de vroegere ‘kamerverhuurders’ zijn officieel degenen die gelegenheid tot prostitutie geven. Zij dienen te worden onderscheiden van de hoofdpersonen van dit hoofdstuk. Eerst besteed ik aandacht aan de Afro-Surinaamse pooiers die eind jaren zestig regelmatig in het nieuws kwamen. Vanaf deze tijd hebben in Amerika de black pimps zich echter veel nadrukkelijker geprofileerd. Daarom heb ik het beperkte materiaal over Afro-Surinaamse pooiers in Nederland getoetst aan de Amerikaanse literatuur. Sinds de Tweede Wereldoorlog heeft de belangstelling van Nederlandse onderzoekers voor pooierij eveneens een versnelde ontwikkeling doorgemaakt. Hun veranderende vraagstellingen lopen min of meer parallel met de wisselingen in de maatschappelijke context waarin pooiers opereren. Na een intermezzo over deze veranderende onderzoeksbelangstelling komen de Marokkaanse loverboys voor het voetlicht. Over hen zijn de hier gepresenteerde gegevens het meest uitgebreid en gedetailleerd. Centraal staan de Marokkaanse loverboys die niet zozeer internationaal, als wel in Nederland actief zijn. | |||||||
De komst van Afro-Surinaamse ‘pooiers’ op de Amsterdamse WallenArie Elpert, alias Haring Arie, schrijft eind jaren zestig een boek over zijn ervaringen als ‘bikker’ in Amsterdam (Arie 1968). Juist in die tijd komt vanuit de toenmalige kolonie Suriname een immigratiestroom op gang, welke nog zal voortduren tot na de militaire staatsgreep in 1980 (Willemsen 1983). Haring Arie laat zijn lezers weten dat steeds meer Afro-Surinaamse mannen hun plezier komen zoeken op de Wallen, ook omdat ze elders in de stad geweerd worden: Veel van de Surinamers die hier komen duiken meteen het woeste leven in als ze de kans krijgen. Sommige kranten wekken wel eens de indruk dat alle negers in Amsterdam pooier zijn. Dat is natuurlijk onzin. Het grootste deel ervan heeft een nette betrekking. Ik ken zelfs een hoop negers die een hekel aan hun rasgenoten hebben die dit doen en er zich zelfs voor schamen. (Arie 1986, 149) Het uitgaanscircuit vormt dan al langer een ontmoetingsplaats voor rijksgenoten die de overtocht wagen. Al in de crisisjaren dertig begonnen Afro-Surinaamse mannen naam te maken als jazzmuzikant: Lex van Spall met zijn Chocolate Kiddies, Lex Vervuurt, en Kid Dynamite. De meesten zijn niet naar Nederland gekomen om als musicus erkenning te krijgen. Ze waren op zoek naar een beter bestaan en bleven als zeeman aan wal of voeren als verstekeling mee. De meeste nieuwkomers kregen een baan als uitsmijter of kelner (Weltak 1990, 86). In deze tijd kwam het onder Nederlandse souteneurs vaak voor dat zij eerst portier of uitsmijter waren voordat zij als pooier opereerden. Tot in de jaren vijftig werkten namelijk veel prostituees in | |||||||
[pagina 279]
| |||||||
Amsterdam niet achter het raam of op straat maar in clandestiene nachthuizen. Daar wachtten zij dan op de komst van door pezers aangevoerde klanten. De pezers bewogen zich onder meer rond het Rembrandtplein en het Thorbeckeplein, 's nachts na enen (Roodnat 1962, 34). Veel Afro-Surinaamse nieuwkomers raakten kortom verzeild in uitgaanskringen waar pooierij niet ongewoon was. De vrouwen die voor en na de Tweede Wereldoorlog in de Amsterdamse prostitutie werkten hadden voornamelijk een blanke huidskleur. Behalve uit Nederland waren veel vrouwen afkomstig uit Duitsland, waar zij met prostitutie begonnen waren (Stachhouwer 1950, 86). Op een enkele Chinese na vormden Afro-Surinaamse vrouwen de eerste ‘lichting’ van buiten Europa. Op de Amsterdamse Wallen was Nicolina Sant alias Zwarte Lola een noviteit. Kastenbaas Hans Brouns herinnert zich: ‘Van Groningen tot Zierikzee kwamen de hoerenlopers naar de Stoofsteeg om deze schoonheid te bewonderen en te bezoeken’ (Brouns, 1993).Ga naar eind3 Haring Arie heeft er als ‘pooier’ alle begrip voor dat ‘er hoe langer hoe meer Surinaamse meisjes bij ons het oudste beroep ter wereld komen uitoefenen’ (Arie 1968, 152). Hoe groot het aantal Afro-Surinaamse prostituees op de Wallen in die jaren was, heb ik niet kunnen achterhalen. Op Katendrecht, de Rotterdamse tegenhanger van de Wallen, ging het in 1970 om 44 van de 283 vrouwen, dat is zestien procent. Van deze ‘negroïde’ vrouwen waren 25 niet woonachtig in Rotterdam; elf kwamen uit de hoofdstad (Hazewinkel 1982, 47). Het valt Haring Arie ook op dat de Afro-Surinaamse ‘pooiers’ met wie hij dan bekend is, een striktere gedragscode aanhouden dan hun Nederlandse collega's: ‘Een neger die pooier is, wil niet dat z'n vrouw met een andere neger meegaat.’ Daarnaast is het onder de blanke jongens een ongeschreven wet dat hun vrouw nóóit met een andere pooier mag gaan hippen. Dat kunnen ze natuurlijk niet altijd bekijken, want vaak komen er bikkers uit een andere stad. Als dat bekend wordt krijg je een gehaaide vechtpartij. Er wordt in deze gevallen meestal gedacht dat die vreemde bikker er op uit is een meisje voor zichzelf te versieren. (Arie 1968, 177-178) In de zomer van 1968 deden zich in verschillende rosse buurten binnen de Randstad schietincidenten met Surinaamse pooiers voor. In de Poeldijksestraat van Den Haag ging het om ‘een 23-jarige varensgezel’ die een 29-jarige rivaal ‘zonder beroep’ vijfmaal in de onderbuik schoot. Het slachtoffer overleefde de aanslag. Twee weken later volgde een veldslag op de Amsterdamse Wallen waarbij twee doden en drie ernstig gewonden vielen. Hierover berichtte De Telegraaf enkele dagen achtereen. Anderhalf uur lang is de Amsterdamse ‘rosse buurt’ (Zeedijk en directe omgeving) gisteravond in de greep geweest van de Surinamer Waldy Hong-A-Fat (ook Faithful genaamd) die in blinde razernij op straat een barjuffrouw doodstak en een willekeurig voorbijganger doodschoot en in een bar een vrouwelijke Duitse bargast, ernstig verwondde. Nadat hij zich had verschanst in zijn zolderkamer op de hoek van de Zee- | |||||||
[pagina 280]
| |||||||
dijk en de St. Olofsteeg, opende hij ook het vuur op politiemannen. Tenslotte, terwijl de buurt in paniek en onzekerheid afwachtte, schoot hij zichzelf in de buik. Hulpeloos en zwaar bloedend werd hij even na tien uur door rechercheurs en ziekenbroeders langs de steile trappen van het hoekpand weggedragen. (De Telegraaf, 9 augustus 1968) Over de aanleiding valt in dezelfde editie het volgende te lezen: De 34-jarige Surinamer wankelde het café Joke's Place aan de Zeedijk binnen. Hij was sterk onder invloed van verdovende middelen en mengde zich agressief in een gesprek, dat het 19-jarige barmeisje Johanna Sipsma met de 20 jaar oude matroos Johan Bijleveld voerde. De matroos vroeg het meisje of ze een zekere Eddy kende. Waldy trok hem daarop achteruit, beet hem toe: ‘Dan moet je mij maar leren kennen,’ en sloeg de jongen in het gezicht. Het barmeisje - woedend - riep: ‘Je bent een vuile schoft. Doe niet zo idioot.’ Waldy werd toen furieus. Hij trok een lange, vlijmscherpe bajonet uit zijn zak, stortte zich op het meisje en stak haar in de linkerzij, vlak onder het hart. Johanna Sipsma wankelde lijkbleek naar de deur en zakte nog zonder een woord uit te brengen voor het café ineen. Matroos Bijleveld rende naar haar toe, zag echter dat Waldy een revolver in de hand had en trachtte te vluchtten. Waldy richtte behoedzaam en schoot de matroos tweemaal in de rug. De jongen liep nog enkele stappen en stortte toen neer. Uit de berichtgeving wordt wel duidelijk dat de Surinamer Waldy als pooier opereerde. Maar of hij ‘een zekere Eddy’ zag als een rivaliserende pooier heb ik niet kunnen achterhalen. Een van zijn vrienden laat een journalist van De Telegraaf weten: ‘Waldy was een eerlijke jongen, hij was bovendien sociaal voelend. Hij had altijd veel geld op zak en werd boos als je hem iets te leen vroeg. Hij schonk liever duizend gulden dan dat hij een tientje leende.’ | |||||||
[pagina 281]
| |||||||
Afb. 10.1 De Telegraaf rapporteert over de schietpartij in de zomer van 1968.
| |||||||
[pagina 282]
| |||||||
Afb. 10.2
| |||||||
[pagina 283]
| |||||||
Op 4 juli 1969 werd Waldy ter beschikking van de regering gesteld (Bovenkerk en Bovenkerk-Tering 1972, 21). Nog geen week na deze veldslag vond er elders in Amsterdam nog weer een steekpartij met een Surinaamse pooier plaats. De 26-jarige Michel Lapar riep zelfs: ‘Denk erom. Ik ben een tweede Waldy!’ Lapar verbleef toen zo'n zes à zeven jaar in Nederland. Sinds een jaar leefde hij in constante onmin met een Hollandse ex-prostituee (De Telegraaf, 13 augustus 1968; Bovenkerk en Bovenkerk-Tering 1972, 21). De Telegraaf van 13 augustus 1968 noemde als reden voor de onenigheid: ‘Hij weigerde regelmatig te werken en gaf haar geen geld voor het kind.’ De directe aanleiding voor de steekpartij was echter dat zijn ex-vriendin in hetzelfde pand een relatie had met een Surinaamse rivaal, een machinebankwerker. Ongeveer twee weken daarvoor had zijn ex aan Lapar te verstaan gegeven dat hij voortaan weg kon blijven en zij spande een proces tegen hem aan. Daarop stak Lapar zijn rivaal dood. Ook zijn ex-vriendin liep zwaar letsel op. | |||||||
Black pimps en Surinaamse wakamanSinds de jaren zestig heeft de beeldvorming van de black pimp in de media een opmerkelijke ontwikkeling doorgemaakt. Amerikaanse rappers als 50 Cent en Snoop Dogg schamen zich niet meer om te pronken met hun pimp-imago. Een sprekend voorbeeld is de rapsong P.I.M.P. met het refrein: I don't know what you heard about me.
Would it be shaking the color out of me.
Now get a light, no curse you can see.
Yeah, I am a motherfuckin’ P.I.M.P.
Net als pimping vormen de bling! bling! van gouden kettingen en poenige wagens de beeldspraak voor een straatstijl die bijzonder populair is onder bepaalde groepen hedendaagse jongeren. Ook in Nederland identificeren sommige groepen Afro-Caraïbische jongeren in Nederland zich met deze stijl van Real Niggas, die zich niet schamen voor hun crimineel verleden of hun macho leefstijl als player (Van Stapele 2003). Deze stijl blijkt onder meer ook Marokkaanse hiphopgroepen te inspireren. In het liedje ZINA klinkt de poenige boodschap ineens veel gewoner uit de mond van een rapper van THC: Ik ben een pimp
Ik kom met een vos, man.
Check out, hoe ik glim.
Chickies komen los man.
| |||||||
[pagina 284]
| |||||||
Naast de opkomst van de gangsta- en macking-rapmuziek zijn vanaf de jaren zestig in de VS ook allerlei publicaties van en over black pimps verschenen.Ga naar eind4 Iceberg Slim zette in 1969 de trend met de bestseller Pimp over zijn leven als pooier in Chicago. In zijn voetspoor volgden anderen met geschriften als The pimp's bible en The art of mackin’. Hierin wordt onderscheid gemaakt tussen twee hoofdtypen van pimps. Het eerste type is de boss player of de mack. Hij wordt gezien als de essentie van het pimpdom. De boss player heeft géén seks met de vrouwen in zijn stal (stable). ‘Pimpen is geen zaak van seks. Het is een zaak van het hoofd, het brein,’ zo benadrukt Iceberg Slim.Ga naar eind5 Bovendien is het de vrouw die haar pimp uitkiest en niet andersom. Zij geeft hem geld, drankjes en geschenken om zich ervan te verzekeren dat hij serieus met haar is. Het tweede hoofdtype wordt laatdunkend als popcorn pimp gelabeld (Boggs en Jacquez 1984). Hij staat erom bekend dat hij alle regels aan zijn laars lapt. Hij kleedt zich opzichtig of in elk geval met bling! bling! Dit is het type dat regelmatig in de Amerikaanse media komt. De popcorn pimp komt opvallend overeen met de wakaman in Afro-Surinaamse kringen (Biervliet 1978; Buiks 1983; Van Gelder 1990). Alle Surinaamse pooiers die in de jaren zestig de Nederlandse media halen, blijken van het kaliber popcorn pimp alias wakaman pooier te zijn. Biervliet schetst medio jaren zeventig een beeld van de bars waarin deze Afro-Surinaamse ‘hosselaars’ elkaar ontmoeten. Een van zijn informanten, Ricardo, vertelt: Al deze plaatsen zijn mannenwerelden. Vrouwen komen hier niet, dus wordt er veel gepraat en laag gepraat over vrouwen. Maar als er vrouwen binnen zouden zijn zouden ze zich totaal anders gedragen. (Biervliet 1978, 193) ‘Hosselen’ - de tegenhanger van het Nederlandse ‘scharrelen’ - is een vanuit Suriname meegenomen informele manier van doen om in de sociale marge een inkomstenbron en andere dingen te organiseren. In Paramaribo is hosselen vanouds vooral met de straat geassocieerd, en met jongeren die op straathoeken rondhangen (Van Gelder 1990). In de tropen worden de bars en de Chinese winkels eerder bezocht door mannen die regulier werk hebben (Brana-Schutte 1979). In het koude Nederland is deze scheidslijn, ook in de jaren zestig en zeventig, minder duidelijk. Overigens is het buiten rondhangen geen noodzaak voor het uitoefenen van pooierij, terwijl dit wel vereist is voor de kleinhandel in drugs (Biervliet 1978; Buiks 1978; Van Gelder en Sijtsma 1988). In bars zullen ‘junks’ al gauw worden geweerd. Of er in deze periode in Nederland ook Surinamers opereerden volgens de pimpstijl van de boss player heb ik niet meer kunnen achterhalen. Als dat zo was zullen het er maar weinig zijn geweest. | |||||||
[pagina 285]
| |||||||
Veranderende onderzoeksinteresseDe publieke opinie is geneigd in de persoon van de souteneur de uitbuiter bij uitstek te zien. In oppervlakkige gesprekken met prostituees wordt deze opinie door haarzelf dikwijls bevestigd. Bij een ernstiger en diepgaander onderzoek blijken de uitlatingen van veel prostituees echter niet uit te komen boven de clichéopvattingen van het merendeel van het publiek (Wong Lun Hing 1961, 121). In zijn dissertatie Prostitutie laat huisarts Wong Lun Hing blijken lak te hebben aan gemeenplaatsen. Het is 1961. In deze branietijd van brommernozems, leren jacks en vetkuiven worden souteneurs voor het eerst serieus onderwerp van studie in Nederland. Inmiddels heeft in de VS en Duitsland een boekenplank vol publicaties het licht gezien (Reitman 1936). In het land achter de dijken bijten vooral artsen zich stuk op de beladen kwestie. In 1956 verscheen de sociaal-psychologische studie Vrouw én man in de prostitutie van de Rotterdamse arts Hijmans (Hijmans 1956). In Amsterdam raakte ook de arts Jan Groothuijse gefascineerd door de hoeren, de animeermeisjes en de pooiers die hij tegenkwam in zijn praktijk aan het Oudekerksplein. In 1970 publiceerde hij zijn eerste studie, De arbeidsstructuur van de prostitutie (Groothuijse 1970). In een dichterlijke ontboezeming portretteert hij de pooier als contraheld: Hij verdroomt de dag/ met wachten op wijf en geld/ alsof voor hem de sex niet telt./ Toegeven zal hij nooit/dat hij verlaten en berooid/ van mensenbanden/ alleen de schijn ophoudt/ aan randen/ van de maatschappij/ een contra-held te zijn/ vergaan in alcohol en razernij. (Groothuijse z.d.)
Met zijn wetenschappelijke studie Het menselijk tekort van de pooier in 1973 stelde Groothuijse zich ten doel niet alle pooiers over één kam te scheren (Groothuijse 1973). Maar hij typeerde de pooier wel als een man vol stoornissen. Naast de gestoordheid van de pooier trok in deze jaren de strafbaarheid van zijn handelen wetenschappelijke aandacht. De moord op Magere Josje in augustus 1957 en de daarop volgende onthullingen over het reilen en zeilen achter de gordijnen vormden de directe aanleiding. De toenmalige minister van Justitie mr. A. Beerman verordonneerde dat er een eind moest komen aan de uitwassen in de rosse buurt. In 1959 en 1960 volgden arrestaties en processen tegen kamerverhuurders, gelegenheidsgevers en souteneurs (Koring 2000). Officier van justitie Jan Frederik Hartsuiker werd met dat karwei belast. Joop, ‘de man’ van Magere Josje, werd eerst veroordeeld maar later vrijgesproken wegens gebrek aan bewijs. De getuigen uit de buurt zwegen of vertelden niet genoeg (Roodnat 1962, 32; Arie 1986, 163-165). In 1964 promoveerde Hartsuiker op de dissertatie De souteneur in het Nederlandse recht (Hartsuiker 1964). Anders dan de artsen had hij als jurist behoefte aan een scherp omlijnde omschrijving van het begrip ‘souteneur’. Daaraan ontbrak het nogal in deze schaduwwereld. Voor het grote publiek hadden pooiers de naam op een brute of | |||||||
[pagina 286]
| |||||||
slinkse manier jonge vrouwen aan te zetten tot prostitutie. Al veel langer was bekend dat deze gangbare kijk slechts klopt voor een deel van de ‘vriendjes’. In een tijd die zich meer dan tegenwoordig gevoelig toonde voor het zedenbederf van de prostitutie, koos Hartsuiker voor een bredere invalshoek om de mannen te beschrijven die parasiteerden op een publieke vrouw, dat wil zeggen, de mannen die in belangrijke mate in hun levensonderhoud lieten voorzien door het geld dat een vrouw met ontucht verdiende. Deze verruimde definitie bood hem de mogelijkheid om onderscheid te maken tussen ‘uitbuiters’ en ‘genommenen’.Ga naar eind6 ‘Uitbuiters’ waren de mannen die een vrouw tot ontucht aanzetten. Met de aan het Duits ontleende term ‘genommenen’ bedoelde hij mannen die het plegen van ontucht toelieten bij de vrouw met wie zij getrouwd waren of samenwoonden. Hartsuiker zelf was van oordeel dat beiden strafbaar zijn. Eind jaren zestig en begin jaren zeventig was het woelig in Nederland. In deze periode raakten types als Hartsuiker uit de mode en groeide het seksbedrijf uit tot een ware industrie. De vanouds bekende afnemers bleven onverminderd komen: opgroeiende jongemannen en ‘mannen onderweg’, zoals zeelieden, migrantenarbeiders en zakenlieden. Maar de mobiliteit van de mensen was toen zo toegenomen dat de hele wereld ‘onderweg’ was. Buitenlandse toeristen hebben Amsterdam niet gezien zonder een bezoek aan het ‘Red Light District’. Voorbij de tulpen en klompen gingen de Wallen behoren tot de folklore van de Nederlandse verdraagzaamheid. In dezelfde tijd verkleurden ook de lichamen achter de ramen. De vrouwen kwamen werkelijk overal vandaan. In de jaren tachtig dienden zich steeds meer Aziatische vrouwen, onder andere uit de Filippijnen, aan. Later verschenen grote groepen Zuid-Amerikaanse vrouwen uit landen als Colombia en uit het Caraïbisch gebied, zoals de Dominicaanse Republiek. Na de val van de Berlijnse muur in 1990 nam het aantal Centraal- en Oost-Europese vrouwen toe. Behalve vrouwen doken ook steeds meer transgenders en travestieten uit verre landen op. Vanaf de jaren zeventig emancipeerden ook de prostituees zich tot professionele vrouwen die vaak best hun eigen boontjes konden doppen. Het beroep prostituee verkeerde echter, ook na de afschaffing van het bordeelverbod, nog steeds in een moeizame positie op de gevestigde arbeidsmarkt (Belderbos en Visser 1987). In het kielzog van het emancipatiestreven verschoof het wetenschappelijk vizier van de ‘vriendjes’ naar de vrouwen die acute problemen hadden of veel overlast gaven. De heroïnehoertjes drongen zich in deze jaren het eerst op (Van de Berg en Blom 1987; Karsten 1993). Daarna groeide de belangstelling voor de minderjarige meisjes (Venicz en Vanwesenbeeck 1998). Na 2000 zette de internationalisering zozeer de norm in de Nederlandse en Europese wetgeving dat alle slachtoffers van loverboys juridisch als slachtoffer van mensenhandel werden aangemerkt (Korvinus e.a. 2004; Altink 1993). Met het uitbreken van de aids-epidemie in de jaren tachtig verbreedde de wetenschappelijke belangstelling zich bovendien naar de tot dan toe onzichtbaar gebleven klanten van prostituees.Ga naar eind7 In dezelfde periode werd ook de aandacht voor het geweld tegen prostituees uitgebreid naar alle klanten. De waarneming was toen niet meer eenzijdig gericht op uit- | |||||||
[pagina 287]
| |||||||
buitende en gewelddadige pooiers, maar bestreek het hele spectrum van verkrachting, geweld, agressief gedrag tot beledigingen door klanten én ‘vriendjes’ (Vanwesenbeeck 1986). Na de geweldsincidenten met Surinaamse ‘wakaman pooiers’ in de zomer van 1968 werd het nieuws over Surinamers in de Amsterdamse binnenstad volledig overstemd door berichtgeving over drugshandel en drugsverslaving. Begin jaren zeventig nam de heroïnehandel een hoge vlucht in Nederland en Europa.Ga naar eind8 Terwijl de drugshandel voor nogal wat Marokkaanse jongemannen in de jaren negentig een springplank vormde naar het pooieren van meisjes, legden Afro-Surinamers eerder de omgekeerde route af: velen strandden juist in de drugs. In deze verschillende ontwikkelingen speelde mee dat de Nederlandse instellingen zich in de jaren zeventig geen raad wisten met de steeds verder om zich heen grijpende harddrugsproblematiek onder Surinamers die massaal naar Nederland overkwamen. Al spoedig namen pooiers uit andere etnische minderheidsgroepen hun plaats in. Na de val van het IJzeren Gordijn in 1990 was ook nog veelvuldig sprake van pooiers en mensenhandelaren uit voormalige Oostbloklanden. Een andere categorie pooiers en mensenhandelaren die vanaf de jaren negentig van zich deed spreken, waren de Nigerianen.Ga naar eind9 an deze nieuwe groepen pooiers zijn in Nederland de Marokkanen veruit het meest in het nieuws gekomen. Vanuit de journalistiek is hun de benaming ‘loverboys’ op het voorhoofd gestempeld. Daarna is de term een eigen leven gaan leiden en is de benaming overgenomen door hulpverleners, onderzoekers, de politie en de politiek (zie o.a. Terpstra e.a. 2005). Onderzoekers zijn zelfs een discussie begonnen over de vraag of loverboys een sociaal verschijnsel vormen of dat het gaat om een modern soort pooierschap (Bovenkerk e.a. 2004). In dit hoofdstuk ben ik alleen geïnteresseerd in ‘hoe het toegaat’. Fancy-benamingen zijn een bijzaak. Uit de feiten en cijfers over loverboy-verdachten valt op te maken dat het aandeel van Marokkaanse loverboys omvangrijker is vergeleken met andere migrantengroepen. Van een steekproef van 84 verdachten was 37 procent Marokkaans. Dat was ruim tweemaal zoveel als het aandeel van de Turkse, de Surinaamse, de Antilliaanse en de autochtoon-Nederlandse verdachten (Van Dijke en Terpstra 2005). Vandaar dat in dit hoofdstuk de meeste aandacht uitgaat naar Marokkaanse loverboys, pooiers en ‘vriendjes’. | |||||||
Marokkaanse ‘loverboys’ in typen en aantallen‘Loverboys’ heten de Marokkaanse jongeheren die met cadeautjes en zoete babbels de harten van meisjes op hol brengen, om hen dan in de prostitutie aan het werk te zetten. In de media en in de politiek worden zij eenzijdig als uitbuiter neergezet. Zijn er nu plotseling geen vriendjes meer die, in Hartsuikers stoffige benaming, als ‘genommene’ optreden, dus als ‘toelatende, meeprofiterende man of vriend’? Sinds | |||||||
[pagina 288]
| |||||||
het bordeel in Nederland werd gelegaliseerd, is er weinig strafbaars meer aan de positie van een ‘genommene’. Want juridisch verschilt een ‘genommene’ niet meer van een moderne huisman met een vrouw die buitenshuis werkt. Maar waar ligt de grens? Er is nog een probleem want naast het onderscheid tussen typen pooiers of ‘vriendjes’ geeft de rosse werkelijkheid verschillen in aantallen te zien. In studies over pooierij van de jaren zestig en zeventig wordt de pooier hoofdzakelijk als afzonderlijk individu neergezet. Een pooier kan in z'n eentje optreden maar hij kan ook in een groepje of netwerk opereren. Daarnaast kan een prostituee in haar eentje een verhouding met een pooier hebben, maar kan er ook sprake zijn van één, twee of nog meer prostituees. Om het niet te ingewikkeld te maken beperk ik me nu eerst tot de pooier of het ‘vriendje’ dat in z'n eentje optreedt. Voor de Marokkaanse ‘loverboys’ of ‘vriendjes’ is, op z'n Hollands gezegd, de blitser het meest stereotiep. Dit eerste type wordt door Haring Arie, in 1968, als volgt gekenschetst: Dan heb je de blitsers. [Dat] zijn geen vechters en geen dronkaards. Ze zien er altijd keurig uit en rijden in de mooiste auto's. Ze zijn op tijd voor het eten thuis en nemen wat lekkers of een bloemetje mee. In de ogen van de (rosse) buurt zijn zij de lieve, keurige mee-eters. Blitsers doen zich altijd voor alsof ze een grote zaak hebben, of vertegenwoordiger van een grote firma zijn. Met die verhalen versieren ze dan jonge meisjes die daar dan intippelen. (Arie 1968, 172) In de beschrijvingen die ik over dit type Marokkaanse loverboy te horen kreeg, komt de blitser er redelijk goed vanaf. Hij steekt zich in mooie kleren en let op zijn uiterlijk, hij is modern. Zo sprak ik een voormalige Marokkaanse blitser die zei indertijd te pooieren ‘om uit te kunnen gaan en voor de luxe’. Meestal let het blitsertype onder de pooiers erg op gezondheid. Als hij hoort dat een van zijn meisjes mogelijk een geslachtsziekte of tbc heeft gelopen zal het bij hem niet voorkomen dat hij zegt: ‘Ze moet vannacht met klanten mee.’ De alleenwerkende blitser met meerdere meisjes heeft in het algemeen wel moeite om hen aan zich te binden. Het komt altijd wel voor dat een meisje overloopt naar een ‘klant’ die haar meer te bieden heeft. En hij slaat beslist een flater bij zijn meisjes als hij geen geld meer heeft vanwege schulden. Of als hij uit zijn huis wordt gezet omdat hij zijn administratie niet op orde heeft. Het tweede type Marokkaanse pooier profileert zich als bemiddelaar. Een geïnterviewde jongeman van dit genre noemde zich daarom ook wel semsar, de Marokkaanse aanduiding voor ‘makelaar’. In Marokko zelf is het heel gewoon dat mensen een bemiddelende rol vervullen, zoals om papieren te regelen. Maar gaat het om vrouwenprostitutie dan wordt deze rol gewoonlijk eerder waargenomen door vrouwen (qewwada) (van Gelder 2002a). In de Nederlandse situatie blijken vooral Marokkaanse jongemannen zich op te werpen als dit type van bemiddelaar (qew- | |||||||
[pagina 289]
| |||||||
wad). Zo sprak ik een zeventienjarige straatdealer, Ali, die ook wel eens klanten naar een jonge vrouw bemiddelde: PvG: Je kan ook geld verdienen met meisjes die voor je werken. Een pooier van in de twintig, Saïd, sprak van seyyed, het Marokkaanse werkwoord voor versieren. Daarmee typeerde hij het derde type ‘vriendje’. ‘Ik versier alles wat los en vast zit,’ liet Saïd ons grinnikend weten. Het maakte hem niet uit of hij nu klanten voor de drugshandel versierde of klanten voor een hoer. ‘Ik probeer van overal te eten. Drugs verkopen, inbreken, pooier spelen. Ik probeer van alles! Gewoon gekkigheid, weet je. I am a hustler, man.’ In plaats van ‘versieren’ zouden Surinamers van ‘hosselen’ spreken. ‘Hosselen’ is zoals gezegd een informele manier van organiseren buiten de gevestigde kaders om (Van Gelder 1990; Sansone 1992). In het bravouregedrag vertoont dit derde type pooier een gelijkenis met de Afro-Surinaamse wakaman-pooier uit de jaren zestig. Daarom duid ik hem als een ‘hosselaar’ aan. Om terug te komen op Saïd, zelf wist hij meer dan eens een meisje over te halen om voor hem te werken. Een van zijn favoriete versierplaatsen was de coffeeshop in de woonbuurt waar hij op jonge leeftijd uit Marokko met zijn ouders meekwam en is opgegroeid. Hij begon voor het eerst ‘pooier te spelen’ toen hij voor een drugs gebruikend meisje klanten bemiddelde bij haar thuis of in de huurwoning waarover hijzelf inmiddels beschikken kon. Klanten betaalden aan hem en hij gaf het meisje dope. Over het omgaan met deze meisjes gaat het volgende gespreksfragment: Saïd: Eigenlijk is het geven en nemen. Ik geef jou iets, ik krijg iets van jou. | |||||||
[pagina 290]
| |||||||
De zakelijke houding van Saïd verschilt met het vierde type Marokkaanse pooier dat ik in het circuit tegengekomen ben. Deze alleen werkende jongeman vind ik het lastigst te typeren. Voor de prostituee is hij een los/vast ‘vriendje’, maar wel een vriend die meeprofiteert van haar verdiensten. Daarom wordt hij door de buitenwacht meestal aangezien voor haar pooier. Dit vierde type beperkt zich gewoonlijk tot één enkele jonge vrouw. Een sprekend voorbeeld is Mimoun, die negen maanden als het vriendje optrad voor een Marokkaanse meisje. Het was in de trein dat Mimoun met haar in gesprek raakte: ‘Ze was een heel mooi meisje.’ Zij en hij stapten op hetzelfde station uit en liepen daar net langs een jongen die in een hoek coke stond te basen. Het meisje zei toen tegen Mimoun: ‘Dat vind ik ook lekker.’ Mimoun antwoordde dat hij ook wel eens rookte. ‘O ja?’ zei het meisje en ze wilde gelijk samen coke gaan kopen. Mimoun had geen geld bij zich, zij betaalde. Die avond heeft hij bij haar thuis gerookt en geneukt. Het klikte zo goed dat Mimoun bij haar introk maar hij was zo wijs om zijn eigen woning aan te houden. Het meisje bleek vanwege haar cokeverslaving op de tippelzone te werken: ‘Die dealers daar waren steeds bezig om haar te pakken. Ze zei toen tegen hen: Ik heb nu een vriend.’ Mimoun had zelf geen auto. Terwijl zij werkte zat hij voor een geeltje bij een andere jongen in de wagen. Hij spoorde het meisje aan om haar verdiensten telkens bij hem af te geven. Per avond bracht ze 200 tot 500 euro in het laatje. Mimoun had iedere nacht wel seks met haar. Hij maakte eerst bezwaar: ‘Heb je nog niet genoeg mannen gehad?’ Maar ze wilde zelfs een kindje van hem. Zolang ze geen ‘normaal werk’ had en coke bleef roken, wilde Mimoun daar niet van weten. | |||||||
[pagina 291]
| |||||||
Volgens Mimoun kwam de klad in hun relatie toen een Afro-Surinaamse pooier het meisje wist om te praten. De Surinamer wist haar over te halen om in een andere stad te gaan tippelen. De Surinamer begon tegen haar in lovende bewoordingen over Mimoun te praten. Mimoun vertrouwde het toen al niet. Later vertelde de Surinamer haar dat ze ergens anders meer verdienen kon omdat ze daar nieuw was. Zonder eigen auto zag Mimoun het niet zitten om te gaan reizen, maar hij hield haar niet tegen: ‘Als je daar zo nodig heen wil ga er dan zelf maar heen. Ik ben niet je pooier, ik ga geen baas over jou spelen.’ Anders dan Mimoun had de Surinamer meer meisjes voor zich werken. De dag dat de Marokkaanse met de Surinamer meeging, keerde Mimoun terug naar zijn eigen woning. Een week later is hij gaan kijken hoe ze het maakte. Het meisje vertelde dat de Surinamer haar hard behandelde. Zo van: ‘Blijf niet in de auto de hele tijd! Ga werken!’ De Surinamer eigende zich ook al haar verdiensten toe: ‘Als ze in het centrum kleren wilde kopen, zei de Surinamer: Rot op! Hij pakte haar geld af.’ Maar Mimoun wilde geen relatie meer met haar. Een paar maanden later stond ze onverwacht bij hem thuis op de stoep, maar hij bleef de boot afhouden. Mimoun is nog één keer op de tippelzone gaan kijken: ‘Ze was heel erg mager geworden. Ze had vieze kleren aan. Ze had ook geen huis meer en sliep nu bij het Leger des Heils. Ze huilde.’ Bij het afscheid voelde Mimoun zich ook verdrietig maar voor hem hoefde het niet meer. Het voorbeeld van Mimoun geeft een belangrijk verschil tussen pooiers te zien. Dit verschil heb ik in ons gesprek vastgepind op de vraag: ‘Was je haar pooier of niet?’ Mimoun wil daar eerst niet van weten: ‘Ik was haar vriend. Als ik pooier ben dan ga ik haar wel gebruiken.’ Toch ontkent hij niet dat het Marokkaanse meisje haar verdiensten aan hem in bewaring gaf. Bovendien eigende hij zich van het geld altijd een klein deel toe. Later in het gesprek geeft hij daarom toe: ‘Ik heb een beetje ook pooier gespeeld.’ Maar hij is van oordeel dat hij haar niet ‘gebruikt’ heeft, zoals de Surinamer. Mimoun geeft de volgende toelichting: Ik heb haar gezegd: eerst gaan werken, dan pas coke roken. Dan kan ik het geld voor jou bewaren. Iedere dag zijn we de stad ingegaan om nieuwe kleren te kopen. Ik wilde dat ze er goed uitzag. Daarentegen wilde de Surinamer niks horen over kleren kopen. Die heeft haar voor alles coke gegeven. Diens veel instrumentelere opstelling - vandaar de term ‘gebruiken’ - contrasteert met Mimouns expressieve benadering. Vooral bij pooiers zoals Mimoun die als ‘vriendje’ optreden, is er sprake van onduidelijkheid over wie de broek aanheeft: het ‘vriendje’ of de prostituee. Een sprekend voorbeeld is Marokkaanse Mo die, weggelopen van huis, door toedoen van een veel oudere transseksuele prostituee cokeverslaafd is geraakt: Mo: Ik had problemen thuis, was weggelopen. Zij zat in een koffieshop, nou, ik kwam daar elke keer. Gewoon om stuff te kopen. Toen begon ik haar uit te leggen | |||||||
[pagina 292]
| |||||||
dat die Marokkaanse jongen waar ze mee was, haar alleen gebruikte. Die zit alleen voor geld, die kan je alleen maar coke geven, weet je. Ik heb haar een beetje zelfstandig gemaakt. Zo kwam ik bij haar in huis terecht. Van alle pooiers die wij persoonlijk spraken, beantwoordt Marokkaanse Mo misschien nog het meest aan Hartsuikers type van de ‘genommene’ uit de jaren zestig. | |||||||
Marokkaanse pooiers in groepsverband: het beginOver Marokkaanse jongens die in groepsverband overlast geven of delicten plegen, is inmiddels veel bekend geworden.Ga naar eind10 Hun groepsvorming in de rosse marge is daarbij buiten beeld gebleven. Sinds begin jaren negentig is er sprake van dat Marokkaanse pooiers deel uitmaken van een informele groep. Via gesprekken met ingewij- | |||||||
[pagina 293]
| |||||||
den leerde ik over drie hoofdroutes waarlangs deze informele groepsverbanden tot ontwikkeling kwamen en nog steeds komen. De eerste hoofdroute bestaat uit het overstappen vanuit de drugshandel. Een deel van de Marokkaanse pooiers die in de jaren negentig zijn begonnen, heeft eerst als drugskoerier geld verdiend. Als drugskoerier waren ze reeds gewend om te opereren in een informele groep. In de loop van de jaren negentig zijn de Nederlandse politie en justitie steeds strenger en gerichter gaan optreden tegen drugskoeriers en drugsrunners.Ga naar eind11 Hierop hebben Marokkaanse drugsdealers globaal met twee tegenstrategieën gereageerd. De eerste tegenstrategie was de drugshandel en het koerieren vanuit de Randstad te verplaatsen naar zuidelijker gelegen steden dichter bij de Nederlandse grens. De tweede tegenstrategie bestond uit het wisselen naar een andere inkomstenbron aan de marge, met name het pooieren van meisjes. Een Marokkaanse veldwerker gebruikte hiervoor de uitdrukking: Bedel sa'a b-ouchra, het ene uur veranderen met het andere uur, oftewel de drugshandel omzetten in pooieren. In de regio Rijnmond schakelden sommige drugskoeriers toch al Marokkaanse jonge vrouwen in om potentiële drugsklanten vanaf de snelweg naar een dealpand te loodsen. Een bijkomende reden om van de drugshandel over te stappen op pooieren is dat de hasjprijs in Nederland almaar verder is gedaald. Nederweed is kwalitatief bijzonder goed, zeer gewild en volop voorradig. Ook zijn er steeds meer mensen in Nederland gaan dealen in cannabis, waardoor de spoeling dunner geworden is. Daar komt nog bij dat drugshandel goed is te combineren met pooieren, evenals met het over de grens smokkelen van mensen. Op de heenweg worden bijvoorbeeld drugs naar het buitenland gebracht. Op de terugweg worden meisjes het land binnengesmokkeld om te gaan werken in de prostitutie. De tweede hoofdroute voor informele groepsvorming van Marokkaanse pooiers is terug te voeren op de meerwaarde van zo'n verband bij het opsporen en versieren van meisjes. Een informele groep biedt mogelijkheden voor uitwisselen van informatie en vaardigheden. Samen zijn loverboys ook beter in staat om uit te vinden welke meisjes in aanmerking komen voor hun avances. Het meest gevoelig zijn meisjes die thuis emotioneel worden verwaarloosd of onder de plak zitten. Op school redden zij het vaak niet of ze maken weinig kans om te gaan studeren. Deze meisjes hebben een laag zelfbeeld. Ze nemen een voorbeeld aan Nederlandse of Afro-Surinaamse meisjes. Ze zoeken afleiding en spanning in hun streven om los te komen uit de behoudende omgeving van hun ouders (Van Gemert 1998). Een informele groep op deze tweede hoofdroute waarover ik hoorde, bestond uit drie Marokkaanse jongemannen van achttien tot twintig jaar. Als pooiers begonnen zij hun carrière met het ‘scoren’ van meisjes bij de middelbare school waarop zijzelf eerder gezeten hadden. Behalve dat deze jongemannen goed konden ‘babbelen’, hadden ze oog gekregen voor meisjes die slecht in hun vel zaten. Een van deze jongemannen schakelde zo nodig een jongere neef in, die nog op de school zat. Het aanspreken en versieren van meisjes werd van de middelbare school naar elders uitgebreid. Want in | |||||||
[pagina 294]
| |||||||
beginsel lenen alle halfopenbare plaatsen, zoals winkelcentra op koopavonden, snackrestaurants, uitgaanscentra, opvanghuizen en asielzoekerscentra, zich voor het benaderen van meisjes. De derde hoofdroute waarlangs pooiers en met hen ook jonge vrouwen in de prostitutie beginnen, is internationaal. Jonge vrouwen in Marokko laten zich nogal eens door Marokkaanse jongemannen uit Nederland overhalen om zonder papieren te vertrekken naar Europa. In de eerste periode financieren de pooiers haar reiskosten en levensonderhoud. Eenmaal in Nederland bevinden deze vrouwen zich van het begin af in een schuldsituatie. Een deel van hen gaat gedwongen in de prostitutie werken om de kosten terug te betalen. Andere meisjes ‘laten zich dwingen’, in de woorden van een Marokkaanse deskundige. Want terwijl deze vrouwen in de prostitutie het verschuldigde geld terugverdienen, gaan ze op zoek naar een alleenstaande man die kan zorgen voor de benodigde verblijfspapieren. Bij een informele groep moeten we niet meteen denken aan een bende of organisatie met een uitgesproken leider (Brouwer 1997). Het informele groepsverband houdt pooiers niet tegen om tevens in hun eentje te opereren. Het komt ook voor dat Marokkaanse pooiers van verschillende informele groepen elkaar bijvoorbeeld de auto lenen. Daarnaast wisselen pooiers soms van de ene naar de andere informele groep. Al met al gaat het om gelegenheidscoalities. Wat betreft de omvang van de informele groep hoorden we aantallen noemen van twee tot vier of vijf deelnemers. Van belang is verder dat ‘het ergens tussen hen klikt’. Binnen de Marokkaanse context is hiervan tussen broers meer dan eens geen sprake. Tussen neven botert het meestal wel. Dit sociale patroon troffen we bijvoorbeeld bij Ahmed aan, een van de pooiers met wie ik uitgebreider sprak. Het was water en vuur tussen hem en zijn oudste broer. Een tijdje trok hij samen met zijn neef op en soms met nog een of twee jongens uit de buurt waar hij woonde. Ook vormde hij korte tijd een koppel met een Afro-Surinaamse pooier die hij kende van het drugscircuit: Ah: Wij deden samen die dope en die Surinamer zegt, ik stap bij jou in die shit en jij stapt bij mij in deze shit. | |||||||
Versieren en vangenDe softe strategie van zoete praatjes en cadeautjes geven past het best bij het verleidingsspel tussen geliefden. Onder ingewijden wordt dit versieren, zoals gezegd, gewoonlijk seyyada genoemd. Seyyad is Marokkaans voor een Casanova. Dus is het | |||||||
[pagina 295]
| |||||||
niet verbazingwekkend dat het Marokkaanse werkwoord voor versieren, seyyed, ook ‘vissen’ betekent. Naast babbels en cadeautjes volgen pooiers nogal eens een andere beproefde manier om een meisje aan zich te binden. Dat gebeurt door haar gratis drugs, zoals cocaïne, te geven. De tactiek van het gratis drugs geven aan jonge vrouwen past in een harde, zakelijke manier of anders gezegd, een straatmanier. Deze tweede aanpak staat niet in het teken van het verleiden met cadeautjes maar van het vangen. Terwijl versieren de benadering is van ‘loverboys’, is het vangen meer kenmerkend voor pooiers. | |||||||
De versierbenaderingDe versierbenadering wordt gekenmerkt door een periode van toenadering die korter of langer kan duren. In deze aanloopperiode heeft de loverboy geen zekerheid of het meisje met hem in zee wil gaan. Hij vertelt haar verhalen als ‘ik wil dat je een goed meisje wordt, dan kom ik straks naar je familie om je hand te vragen’. Er is sprake van zoenen en knuffelen. Het maken van afspraakjes per gsm of via briefjes. De benaderde meisjes hebben doorgaans geen geldproblemen omdat zij genoeg geld van hun ouders of familie krijgen. Geldproblemen spelen met name bij de jonge vrouwen die vanuit Marokko naar Nederland worden gebracht en daarna in de prostitutie komen werken voor het afbetalen van de schulden. De tweede fase binnen de versierbenadering bestaat uit wat een ingewijde kenschetste als de ‘mooiste dagen’. In dit stadium is sprake van een vaste verkering waarin verliefdheid overheerst. De derde fase breekt aan als de jonge vrouw zich gewonnen geeft en het komt tot vaginale gemeenschap. Dit is het moment dat de machtsposities worden omgedraaid. ‘De eerste keer neuken wordt vaak bepaald door de vrouw zelf. De loverboy bepaalt daarna.’ Dat hij haar heeft ontmaagd kan de loverboy vervolgens tegen haar gebruiken. We hoorden van een geval dat een loverboy de vader van het meisje opbelde en hem meedeelde: ‘Je dochter is een hoer.’ Het meisje wilde de jongen niet meer zien maar kwam toch weer bij hem terug. Tegen haar zei de jongen toen: ‘Als je doet wat ik je heb gevraagd dan doe ik dat niet.’ Bij een mooi meisje kunnen de ‘mooiste dagen’ langer duren. Of zoals een Marokkaanse ingewijde liet weten: Is ze minder knap dan is ze ook niet aantrekkelijk voor de klant in de bisnis. Dan is de loverboy snel klaar. Het past in het versierpatroon dat in de vierde fase een verwijdering optreedt tussen de jonge vrouw en haar loverboy. Eén mogelijke manier is dat er door de loverboy andere jonge vrouwen in het spel worden betrokken zonder de verhouding te verbreken. Het komt ook voor dat de loverboy is uitgekeken op het meisje. Hij laat de jonge vrouw dan bijvoorbeeld over aan een of meer andere loverboys binnen zijn | |||||||
[pagina 296]
| |||||||
eigen informele groep. Maar zolang de ‘mooiste dagen’ duren, houden Marokkaanse loverboys ook binnen de eigen groep elkaar de gedragscode voor: Je gaat niet achter mijn rug om doen. Ik ben nog niet klaar met haar. Pas als ik klaar ben, ben jij aan de beurt. Zijn, althans voor de loverboy, de ‘mooiste dagen’ verstreken, dan zal hij haar eerder aansporen om seks te hebben met een van zijn vrienden binnen de informele groep en begint de vierde fase in de toenadering. Het opereren in een informele groep heeft nog het voordeel boven het werken in je eentje dat als een van loverboys zich van een meisje verwijderd heeft, bijvoorbeeld door ergens ruzie over te maken, een van de anderen klaar staat om zijn rol over te nemen. De vijfde fase bestaat eruit dat het meisje wordt overgehaald om voor geld seks met willekeurig welke man te hebben. Is een meisje eenmaal in de informele Marokkaanse groep opgenomen en aan het werk, dan zijn er ook voor de groepsleden geen belemmeringen meer om seks met haar te hebben. Zo kan het gebeuren dat de hele groep jongemannen om de beurt seks met hetzelfde meisje hebben: ‘Soms vrijen ze met z'n vijven.’ Een Marokkaanse ingewijde sprak van tuiza. Volgens hem worden dan vaak geen condooms gebruikt: ‘Condooms wordt niet over gesproken.’ Condooms zijn pas aan de orde voor de betaalde seks met klanten. Maar anders dan onder Afro-Surinaamse jongemannen de gewoonte is, houden Marokkaanse jongemannen zich meestal aan de regel dat ze géén kinderen willen bij een vrouw met wie ze niet getrouwd zijn of geen vaste relatie hebben. Voor bepaalde groepen mannen uit de Afro-Surinaamse volksklasse vormt het aangaan van buitenrelaties en het verwekken van eventuele kinderen, naast hun vaste partner, juist een bevestiging en versterking van hun mannelijkheid.Ga naar eind12 | |||||||
De vangbenaderingIn het straatcircuit is Ahmed een sprekend voorbeeld van een pooier die vangt. Ahmed gaf geregeld gratis coke aan de los/vaste meisjes met wie hij - buiten zijn vaste vriendin om - het bed deelde. Ah: Ik heb geloof ik een paar vaste vriendinnen gehad, hoor. Meer niet. Meer was het los/vast, los/vast, los/vast. D'r in, d'r uit. (Ahmed en PvG grinniken.) Met deze laatste vriendin ga ik langer om. Maar ik neem nooit een meisje mee als ik ga stappen. | |||||||
[pagina 297]
| |||||||
is lekkere wijven, muziek, snuiven, weet je. Die meisjes die vallen natuurlijk snel voor een snuifje. | |||||||
Seks voor het geld en voor de dopeDrugs dealen en pooieren vormen een overbekend koppel. Daarom breng ik het vervolg van de vangbenadering van jonge vrouwen nog even apart ter sprake. Want is een meisje of jonge vrouw eenmaal drugsverslaafd, dan is doorgaans ook haar positie in het circuit gewijzigd. Het basepijpje waarmee de basecoke of crack wordt gerookt, heeft zelfs de naam ‘een tweede pooier’ te zijn (Goldstein e.a. 1992; Ratner 1993). Hoe deze dubbele binding aan een pooier en aan basecoke in de praktijk uitpakt, hangt af van het meisje, de pooier en de omstandigheden. In deze harde marge van de gevestigde samenleving manoeuvreert het ene meisje zelfstandiger en gewiekster dan het andere. Zo spraken we een Marokkaanse jongen die als oppasser bij een verslaafde, Nederlandse raamprostituee coke was gaan gebruiken: Ik heb eerst in huizen gewerkt voor een Marokkaanse drugsdealer. Toen had die jongen een meisje, een Nederlandse vriendin. Ze werkte voor hem een poosje achter het raam. Hij was een beetje pooier voor haar. Een keer waren we naar Amsterdam. Toen zette hij haar daar op de walletjes. Maar als je een meisje daar hebt dan moet je een beetje opletten op haar. Ze was bang daar alleen. Zo kwam ik daar eigenlijk. Ging ik een beetje op haar letten. Toen begon ik met haar te slapen. Zij snoofde. Toen begon ik ineens met haar te snuiven. Ja toen eh... zij werkte. Dus ik verdiende misschien 700 euro, dus ik ging coke halen. Voor allebei zeg maar. Het gebruik van cocaïne maakt een meisje niet meteen afhankelijker van de pooier. Zit ze eenmaal in het prostitutiecircuit, dan is zij vanwege het cokegebruik ook moeilijker te controleren voor pooiers. In gesprek met een Marokkaanse ingewijde op de Amsterdamse Wallen hoorden we dat Marokkaanse pooiers een gebruikend meisje slechts een beetje coke geven met het idee dat ze dan langer blijft doorwerken. Soms probeert zo'n meisje via een straatdealer aan extra dope te komen. De straatdealer doet dan of hij een klant van haar is. Komt haar pooier daarachter, dan zwaait er wat. Die gaat bij het meisje dan bijvoorbeeld controleren hoeveel mannen binnen zijn geweest. Er zijn echter ook nogal wat klanten die de betaalde seks com- | |||||||
[pagina 298]
| |||||||
bineren met het gebruik van coke. Op die manier kan een meisje toch weer aan extra dope komen. Zijn pooiers zelf ook cokeverslaafd, dan kan dit hen aanzetten om meisjes harder onder de duim te houden. Een Marokkaanse drugsdealer, Rachid, vertelde ons het volgende verhaal over een cokeverslaafd meisje dat op dat moment voor een eveneens verslaafde Afro-Surinaamse pooier, Ramon, werkte. Ra: Ik ken een Nederlands meisje, toen werkte ik in een drugspand hè. Ze kwam bijna elke dag. Dat meisje werkt nu voor Ramon. Brother, ik zweer het je Paul. Ze mag niet eens met mensen praten. Zodra ik zeg van: ‘Hé hoe is het met jou?’ Gewoon zo maar, je groet omdat je mekaar eerder hebt gekend. ‘Nee, nee, nee, nee! Praat niet tegen mij! M'n vriend kijkt!’ Ik denk bij me eigen, goh. Wijf, je bent helemaal gehersenspoeld! We vragen Rachid naar de reden voor deze straatstijl onder pooiers die de benaming loverboy niet verdienen. Rachid licht toe: Keihard is gewoon meestal de effectiefste manier om vrouwen heel lang te laten werken. Ramon zegt tegen die vrouwen: ‘Jij gaat werken en verder geen geouwehoer!’ Gewoon recht toe recht aan. Geen tederheid, geen seks met die vrouwen, niks. Want dat verwennerij gedoe. Dat is wel erg pakkend. Maar op gegeven moment vinden meisjes toch iemand die veel meer heeft als jij. | |||||||
Marokkaanse loverboys in het prostitutiecircuit‘Wanneer gaan wij een potje neuken?’ riep een jongen in het Marokkaans tegen de jonge vrouw met wie ik samen op straat wandelde. Evenals hij kwam ze uit het Rifgebied in Noord-Marokko. Woedt tussen Riffijnse jongemannen een strijd, dan zijn er opvallend vaak vrouwen in het spel. Een Marokkaanse tiener legde ons uit: ‘Als wij jongens vechten, dat komt vaak door de meisjes. Bijvoorbeeld ik zie een jongen op straat lopen met mijn zus dan wil ik dat niet hè. Ik ga hem eerst waarschuwen. Tweede keer ga ik tegen hem vechten.’ Als Marokkaanse jonge vrouw kun je maar beter verkeren in familiekringen of bij een gerespecteerde partner. Dat was ook de | |||||||
[pagina 299]
| |||||||
ervaring van de vrouw met wie ik die avond op verkenning was in het plaatselijke loverboycircuit. Een jonge vrouw alleen geeft aanleiding tot fitna (chaos), zo heet het in de volksmond. In het pooieren van Marokkaanse meisjes wordt dit rivaliseren om het vrouwelijk geslacht als het ware op de spits gedreven. Het valt op dat de eerste toenadering tot de andere sekse door Marokkaanse jongemannen bovenal met woorden gevoerd wordt. Is het niet met zoete woorden of door passerende jonge vrouwen in een straatstijl na te roepen, dan gebeurt het wel door te schelden of met grove beledigingen. Op hun beurt doen jonge vrouwen bovenal een beroep op het oog. Zittend in een grandcafé wees mijn gesprekspartner me later op twee Marokkaanse vrouwen die volgens haar in de prostitutie werkten. Ik vroeg haar waaruit ze dat opmaakte. Ze bleek af te gaan op de manier waarop de vrouw keek:
In de Marokkaanse context is het een grote schande voor een vrouw om voor ‘hoer’ (qhab) te worden uitgemaakt, net zoals het voor mannen een schande is om voor ‘flikker’ (zamel) door te gaan (Van Gelder en Lamur 1993). Dat vrouwen in de prostitutie werken gebeurt echter niet alleen in Nederland. ‘In Marokko heb je ook vrouwen die prostitutie als een vak of beroep zien,’ zo vernamen we van diverse Marokkaanse ingewijden (Bakker en Borm 1994; Van Gelder 2002a). Een van hen had begin jaren negentig als pooier in zijn levensonderhoud voorzien. In zijn herinnering durfden Marokkaanse jongemannen er in die tijd nog niet openlijk voor uit te komen dat ze een meisje voor zich hadden werken: Tegenwoordig gaan Marokkaanse pooiers gewoon voor het raambordeel staan om haar zo nodig te beschermen. Vroeger gaven ze veel meer blijk van schaamte. Binnen de Marokkaanse context is schaamte of heshma een overheersende fatsoenscode in de onderlinge omgang tussen mannen en vrouwen en tussen ouderen en jongeren. Zowel in huiselijke kring als in het openbaar. De heshma ‘schrijft voor, beheerst en gebiedt’ (Naamane-Gessous 1990). Wel is de druk van deze fatsoenscode onderhevig aan verschillen tussen regio's en sociale klassen, en aan veranderingen in de tijd. Om problemen met de familie van het meisje te voorkomen wijken pooiers daarom gewoonlijk uit naar andere steden dan de stad waar zijzelf wonen of vandaan komen. Als pooiers in hun eigen woonplaats meisjes hebben werken, komen die gewoonlijk van een andere woonplaats. Achter het raam zien Marokkaanse meisjes er soms heel anders uit, zoals met geblondeerd haar en met piercings. Zo zijn ze niet direct herkenbaar als Marokkaanse. | |||||||
[pagina 300]
| |||||||
Voorzover is na te gaan is de etnische achtergrond van de jonge vrouwen die voor Marokkaanse pooiers werken, merendeels Marokkaans. Daarnaast gaat het nogal eens om Nederlandse jonge vrouwen. Eind jaren negentig zijn ook Poolse en Russische vrouwen in beeld gekomen. Verder gaat het om alleenstaande minderjarige asielzoeksters, de AMA's, onder wie Chinese, Vietnamese en Bosnische meisjes. De leeftijd van de meisjes en jonge vrouwen loopt uiteen van 12 tot 36 jaar. Een Marokkaanse pooier had zelfs een keer een Nederlandse vrouw van begin veertig voor zich werken, zo hoorde ik. Bij de jonge vrouwen die voor Marokkaanse pooiers werken zijn zowel vrouwen die tot prostitutie worden gedwongen, als vrouwen ‘die bewust kiezen voor zo'n jongen, die werken mee’, en al diegenen die een tussenpositie innemen. Bij deze laatste categorie gaat het volgens een Marokkaanse veldwerker meestal om jonge vrouwen die zich afzetten tegen hun ouders: De loverboy heeft een voorbeeldfunctie voor haar. Hij geeft haar geen slaag. Deze meisjes zetten zich af tegen het milieu van hun ouders. Zij legt de shag voor hem klaar als hij aan het gokken is. Die wil graag bij hem zijn. Deze meisjes hebben altijd wel verblijfspapieren. Het gaat om meisjes die in Nederland geboren zijn. Zij zoeken bewust de marge op. Zij denken mee met haar loverboy. Deze meisjes hebben een rol. Zij zijn lovermeisjes. Ze doen mee met het bedrijfje. Dit soort meisjes of jonge vrouwen helpt ook met het vinden van andere meisjes. Deze meisjes voelen zich geen slachtoffer en ze willen ook niet worden aangesproken als slachtoffer. Dezelfde Marokkaanse veldwerker had wel eens geprobeerd om zo'n lovermeisje aan te spreken als slachtoffer. Ze antwoordde hem: ‘Ik heb het naar m'n zin!’ Jonge vrouwen die voor een pooier werken, maken wel de vergelijking tussen zachte pooiers en harde pooiers. Zachte pooiers zijn humaan, harde pooiers treden op ‘met beleid’ zoals dat heet. Zachte pooiers doen gewoonlijk meer moeite om de indruk te wekken dat ze het meisje een eerlijk geldbedrag geven en handelen steeds in onderling overleg. Zachte pooiers gaan bijvoorbeeld ook wel eens met het meisje stappen. Zachte pooiers zouden eerder afkomstig zijn uit Casablanca en Sous dan uit de Rif. ‘Onder Rif Berbers is het meer op natuurlijke wijze dat mannen neerkijken op Marokkaanse vrouwen,’ zo liet een Marokkaanse deskundige ons weten. Binnen een groep Marokkaanse pooiers gaat het over het algemeen meer toe als in een bedrijf dan bij een alleenwerkende pooier of ‘vriendje’: ‘De groep bepaalt wat er met het meisje gebeurt en wat dat kost.’ Als Marokkaanse pooiers zakelijker werken zijn ze meestal ook meer gespitst op het behouden van een meisje. Haar verliezen vormt een reëel bedrijfsrisico en dat maakt dat pooiers gedragscodes aan meisjes voorschrijven. Meisjes krijgen te horen dat ze niet te veel moeten praten met Nederlandse klanten. Want Nederlandse klanten willen nogal eens meisjes ‘redden’. Te veel vastigheid in het betaald contact met Nederlandse klanten wordt gezien als | |||||||
[pagina 301]
| |||||||
een extra risico voor het kwijtraken van het meisje. Meisjes mogen sowieso geen mobiele telefoonnummers van klanten aannemen. Een van de basisregels is dat een betaald sekscontact eenmalig is. ‘Een keer is genoeg, een tweede keer is al verdacht, hij komt niet zo maar voor haar. Een derde keer mag helemaal niet,’ zo verduidelijkte een Marokkaanse ingewijde. Vandaar dat een meisje het niet nodig heeft om het gsm-nummer van een klant te weten. Om te voorkomen dat een meisje het bed met dezelfde klant deelt wisselen Marokkaanse pooiers ook regelmatig van stad. De ervaring leert overigens dat (schijnbare) nieuwkomers op de prostitutiemarkt een verhoogde aantrekkingskracht hebben voor veel klanten. Gaan Marokkaanse pooiers samen met hun meisjes naar een café of coffeeshop waar andere bekenden uit het circuit komen, dan instrueren zij hen om ‘nooit naar die en die toe te gaan of te praten’. Op feesten en in het uitgaansleven zijn Marokkaanse pooiers extra op hun hoede om meisjes niet te verliezen. Ze verbieden meisjes om te dansen of te praten met andere mannen. Ook zijn ze alert op andere pooiers die meisjes aanspreken of stiekem een briefje toestoppen. Hoe lang weet een informele groep van Marokkaanse en eventueel andere pooiers stand te houden? Een gevorderde leeftijd is de eerste reden dat Marokkaanse pooiers het voor gezien houden. De minimale leeftijd dat jongens beginnen is rond de achttien jaar. Eenmaal in de dertig wordt het toch wel eens tijd om een eigen gezin te stichten. Een gezin met opgroeiende kinderen en pooierij zijn veel lastiger met elkaar te rijmen. De tweede reden waarom informele groepen ophouden is dat ze door politie en justitie worden opgepakt. De derde en misschien wel voornaamste reden is de onderlinge rivaliteit tussen verschillende informele groepen. Tussen groepen van Marokkaanse pooiers bestaat niet noodzakelijk strijd. In het circuit komt het geregeld voor dat meisjes of jonge vrouwen ‘overlopen’ naar een pooier die in hun ogen meer te bieden heeft. Volgens een ingewijde houden Marokkaanse pooiers hiermee ook rekening in hun werkwijze; zij gaan uit van het standpunt: ‘Een meisje kan niet jaren voor jou werken. Er komt een tijd dat zij naar een ander gaat. Dus moet je als pooier andere meisjes blijven lokken.’ Behalve rivaliserende pooiers kunnen zoals gezegd ook de klanten van de meisjes roet in het eten gooien. | |||||||
SlotDe prostitutie vormt een dynamisch circuit waarin zo'n beetje iedereen onderweg is. Behalve het verlangen naar seks en de behoefte aan geld houdt het taboe ontelbare benen en wielen in beweging. In dit rusteloze driftleven hebben sinds de jaren negentig ook de mobiele telefoon en het internet meer gewicht gekregen. Kortom, als er een prijs zou zijn voor cultuurvermenging, dan komt de prostitutie daarvoor zeker in aanmerking. Dat mensen verkeren in het prostitutiecircuit is echter voor de meesten - ook voor de migranten onder hen - te typeren als een overgangssituatie (Van Gelder 2002b). In een overgangssituatie wordt over het algemeen een sterker | |||||||
[pagina 302]
| |||||||
beroep gedaan op het individuele handelen, zowel van de prostituee als van de pooier. Daarom is er des te meer reden om Marokkaanse loverboys en pooiers niet te culturaliseren. Tegelijk is er onder Afro-Amerikaanse pimps en would-be pimps, zoals rapper 50 cent, sprake van een tendens om hun status als pimp en gangsta te cultiveren. Want de ervaring leert dat de badness van de marge ook haar ‘culturele helden’ produceert. Als het niet op het podium of het filmscherm is dan gebeurt het wel in de werkelijkheid.Ga naar eind13 In Nederland is de prostitutie in het jaar 2000 gelegaliseerd. Maar gaat het om integratie, dan weegt het stigma op prostitutie nog steeds zwaar. Het contact tussen prostituee en klant vertoont een karakteristieke vluchtigheid. Gaan we af op de intieme ervaringen van betalende klanten, dan kent het seksueel contact met prostituees nogal eens een moeizaam verloop. Iedere minuut kost nu eenmaal geld en mannen hebben soms de nodige alcohol achter de kiezen. Vanuit de klant bekeken leent de rosse etalage zich bij uitstek voor het exotiseren van vrouwen- en, voor wie wil, van jongenslichamen. Voor de loverboys, de pooiers en de ‘vriendjes’ maakt het minder uit welk soort van vrouwelijk schoon zij onder hun hoede nemen. Wel volgen zij zo hun eigen technieken en gedragscodes. Onder pooiers komt cultuuvermenging beduidend minder voor. Het onderling wantrouwen eist duidelijk z'n tol. In de Amerikaanse geschriften over black pimps is zelfs de eenzaamheid troef. Gaat het om vriendschap, dan zitten de bossplayer en de popcorn pimp in hetzelfde machoschuitje. In de woorden van Iceberg Slim: Een pooier is de eenzaamste klootzak op aarde. Hij moet zijn hoeren kennen. Hij mag ze hem niet laten kennen. Hij moet van het begin tot eind God zijn. (Iceberg Slim 1997, 246) Het elfde gebod in The pimp's bible luidt verheven: ‘Er zijn leiders en er zijn volgers, - king pimps volgen geen stervelingen maar alleen de schijnende ster’ (Gholson 1997, 50). Afgaande op de Nederlandse kranten in de jaren zestig opereerden ook de Afro-Surinaamse wakaman-pooiers merendeels in hun eentje. Deze allenigheid vormt een klaarblijkelijk contrast met de informele groepsverbanden waarvan in de jaren negentig sprake is in de kringen van Marokkaanse loverboys. Onder Marokkaanse pooiers komt het voor dat zij als informele groep met een jonge vrouw naar bed gaan alsof zij tezamen haar vaste ‘vriendje’ in meervoud zijn. Voor een bossplayer overtreden zij daarmee pertinent de ‘regels van het boek’. Hoe smal en beladen de rosse marge ook voor pooiers moge zijn, hij blijkt ruimte te bieden aan veel meer stijlen van pooierschap dan buitenstaanders vermoeden.
Paul van Gelder |
|