| |
| |
| |
| |
[Eerste deel.]
Hoofdstuk I.
Voor de Commissie.
Zijn jaar verlof, tot twee maal toe met zes maanden verlengd, was nu finaal uit.
Hij moest opnieuw voor de commissie komen en dan zou 't zijn - er op of er onder.
Van de uitspraak der Hoog-mogende deskundigen hing zijn toekomst en die van vrouw en zoon af.
Van zijn zoon alleen wat het geldelijke betrof. In elk geval zou die in Holland blijven.
Maar zoo 't geluk hem dienstig was en hij werd goedgekeurd, dan zou hij zelf, zoo gauw mogelijk, onverwijld naar Indië terugkeeren. Met zijn vrouw, dat sprak van zelf!
Hij was nu toch eenmaal met haar getrouwd! Och! en in Indië was zoo'n huwelijk met een dochter des lands ook niet zoo erg.
| |
| |
Ze kenden er 't klimaat, de huishouding, den omgang met de bedienden, de zeden, de toestanden. Voor een Europeesche vrouw even zoo veel struikelblokken.
Als hij zoo eens al 't gedoe naging, dat zijn kameraden met hun Hollandsche dames-echtgenooten hadden gehad, dan was hij nog maar blij een Dessa-kind te hebben getrouwd.
De een werd, na een kort verblijf onder de tropen, leelijk en ongenietbaar van bloedarmoede, een tweede zenuwziek van ergernis, doordat haar kokki, haar baboe en haar kebon haar niet begrepen en zij hen niet.
Een derde maakte schandaal en dreigde met wegloopen en divorceeren, omdat ze een intrigetje met een zwart juffie vermoedde. Een vierde kon zich niet vereenigen met 't vreemde, 't ongewone, 't anders-dan-thuis in de kolonie. Een vijfde treurde zich dood, omdat haar kinderen, op een gegeven oogenblik, voor hun opvoeding naar Europa moesten.
Zonder nog te spreken van de kleine en groote fouten, welke door die tottoks in 't huishouden en in den dagelijkschen omgang gemaakt werden.
Zonder nog te spreken van den invloed der beschaafde vrouw op de loopbaan van haar man.
Hij had er staaltjes van gehoord!
| |
| |
Hoe de eene officiersvrouw haar man letterlijk dwong uit dienst te gaan, omdat zij het leven in kleine garnizoens-plaatsen ondragelijk vervelend vond, hoe een andere zich, door haar trots en stuurschheid, bij de vrouwen van hoogeren in rang onmogelijk maakte en daardoor de promotie van haar man tegenhield of zijn overplaatsing naar een ellendige buitenpost veroorzaakte, hoe een andere, quasi hoogwijze zuster tè lief en tè kruiperig tegen de oudere dames was en 't daardoor bedierf.
En dan de scènes!
Zoo het leven in de kolonie, met de veel gemakkelijker zeden en ruimere opvatting, ook al schadelijk werkte op de moraliteit der mannetjes, was het even zeker, dat het een slechten invloed op het karakter en het humeur van het meerendeel der geïmporteerde wijfjes had.
Daar had Kapitein Weitinga zich, tijdens zijn twintig-jarig verblijf in het palmenland, van kunnen overtuigen.
Of er, in zijn oordeelvelling, niet een weinig bitterheid en jaloezie gemengd was, of hij zijn inlandsche vrouw niet eenigszins op een voetstuk plaatste en de onbereikbaarheid der Europeesche aames daar niet den grondslag van vormde, was iets, waar hij zich geen rekenschap van gaf.
| |
| |
Met de hem eigen slapheid van denken, vond hij zijn gezichtspunt gemakkelijk en spande hij zich niet in, de zaak van een andere zijde te beschouwen.
Hij had zichzelf, in die jaren, gesuggereerd, dat het voor een man, en zeker voor een officier, in Indië, verreweg 't verkieselijkste was om zich met een inlandsche te paren, en daar hield hij zich nu bij.
Die overtuiging scheen zijn brein als een muur te omringen, waar geen enkele gedachte door of overheen kon.
Als jong tweede luitenant, een echt groentje in liefde, onwetend op 't gebied van trouwen en wat daarmede annex was of kon zijn, was hij, met zijn hart en zinnen, op een beeldschoon vijftienjarig dessa-kind verliefd geworden en had haar tot zijn njaï verheven.... of vernederd? Dat hing ook al weer van 't standpunt af, waarop men gewoon was zich te plaatsen. Luitenant Weitinga had er zich niet om bekommerd of het een verhooging of verlaging voor 't kind was geweest.
En Majin zelve had er heelemaal niet over nagedacht.
Ze had het vreemd gevonden, toen de oude vrouw, die, volgens de gebruiken van het land in dergelijke gevallen, als bemiddelaarster was
| |
| |
opgetreden en de koopsom had bedongen, haar naar Soerabaia bracht, naar het huis van den toewan blanda. Langzamerhand had ze begrepen, wat er van haar verlangd werd, maar of 't een eer of een schande was.... daarover had ze haar hoofd niet gebroken.
Met 't instinctief fatalisme van haar ras, had ze niet geredeneerd, maar den toestand eenvoudig aangenomen zooals en omdat die was.
Nennèh had haar op 't hart gedrukt om gehoorzaam en gedwee te zijn en had haar voorspeld, dat ze 't dan goed zou hebben.
En ze had het goed gehad; ze had altijd centen gehad voor snoep, voor manisan of kwé-kwé of katjan-goreng of waar ze ook trek in had. Ze kreeg dikwijls een nieuwen sarong en dan, ze droeg witte kabaja en mocht alleen uitgaan, iets, dat haar thuis in den kampong bij Gondang-Legi als dochter van den assistent-wedono nooit veroorloofd was.
In dat opzicht had ze gewonnen.
En toen Allah haar na eenigen tijd een zoontje had geschonken, was ze zoo gelukkig als wie ook. Later was ook haar zwarte serie, haar ongeluksperiode, gekomen.
Eerst toen de Luitenant het af wilde maken en haar weg wou sturen en toen... och! dat was vreeselijk...
| |
| |
Luitenant Weitinga was naar Atjeh overgeplaatst en bij een verkenningstocht tegen de Atjehers, gewond.
Kassian, zoo erg! Een kogel in zijn been en nog veel meer en altijd sakit panas, altijd koorts.
En toen was haar overkomen, waaraan elke njaï, elke vrouw, die niet door de wet aan haar heer en meester verbonden is, bloot staat.
De doctoren hadden hem met een spoed-certificaat naar Holland gestuurd. Hij nam zijn jongen mee en zij bleef achter!
Dat was voor haar wel heel lam geweest, gaf hij toe, maar dat kon nu eenmaal niet anders. Ze was toen gewoon zijn njaï en als zoodanig kon hij haar niet meenemen.
In de fatsoenlijke, hoogstaande, Europeesche maatschappij zou zoo iets meer dan ongepast zijn geweest.
Dat zij hem, jarenlang, 't beste, dat in haar was, had gewijd, dat zij hem haar jeugd, haar onschuld, had geofferd, dat ze zijn zoon onder 't hart had gedragen en in dat hart nooit een ander beeld dan 't zijne had opgenomen, dat alles was geen argument!
En dat ze, door het vertrek van haar toewan en haar jongen, achter zou blijven, alleen en in een land, dat 't hare niet was, was er evenmin een.
| |
| |
In Holland houdt men de zeden hoog, en reist en leeft een man niet officiëel met zijn onwettige vrouw. Zij bleef dus achter.... verlaten, afgedankt! En hij ging met zijn zoontje naar zijn vaderland terug en men zag er zijn kind en vroeg niet naar de moeder.
Geen vader te hebben is iets heel ergs in onze deftige gezelschapswereld.... doch 't gemis eener moeder doet niets aan 't fatsoen af.
Jan nam afscheid van zijn bruine moeder en ging naar Holland met zijn vader, en als de omstandigheden niet tegengewerkt hadden, dan zou hij met een blanke moeder zijn teruggekomen.
Ja, dat was een gekke geschiedenis geweest. Eenmaal in Holland, en de courante denkbeelden en theorieën omtrent menschen en toestanden als 't ware met de lucht van zijn geboortegrond inademende, begon Frits Weitinga heel anders te denken.
Majin, zijn trouw makkertje, werd een beeld uit 't verleden, een herinnering en.... hij was vrij, volkomen vrij!
Nu die oude band verbroken was, bestond er geen enkele reden om het sluiten van een nieuwen band te beletten.
In Nijmegen, waar zijn zoontje toevallig te land was gekomen, maakte hij kennis met een jonge
| |
| |
dame, en kort daarna besloot hij haar zijn hart, hand en naam aan te bieden. Hij verbeeldde zich verliefd te zijn. Elisabeth Uytenhoven was heel mooi, heel blank vooral, hetgeen hij bizonder waardeerde.
Indien alles zijn gang was gegaan en als hij het door hem opgemaakte programma had kunnen afwerken, zou juffrouw Uytenhoven dan ook mevrouw Weitinga en de moeder van Jan zijn geworden en Majin?.... Ja, God, die had zich moeten schikken.
Maar.... er was een spaak in 't wiel gekomen. Het feest-programma werd gestoord en de zaken namen een heel anderen loop.
Kapitein Weitinga was nooit goed over dat hoofdstuk van zijn levensboek te spreken.
Het was toen allergekst toegegaan.
Hij stond met zijn aanstaande vrouw te kijk in het salon harer moeder; of gelijk het heette - ze hielden receptie. Zijn bruid was in haar volle glorie en hij stond in de schaduw er van en werd zelfs nog eenigszins beschenen door het stralende licht, dat er van haar uitging.
En toen op eens, te midden van den hoogtijd harer ijdelheid, was daar die brandal van een Jan verschenen met zijn moeder. De kwâjongen had zijn stiefmoeder in spe, van 't begin af, niet
| |
| |
kunnen zetten en, als een echt inlandertje, had hij zijn kans afgewacht om zich op haar te wreken.
Het Noodlot was hem, op wonderlijke wijze, te hulp gekomen.
In dezelfde expeditie, waar Weitinga zijn beenschot had opgedaan, was zoowat heel Kotta-Radja betrokken; het was een allergemeenste geschiedenis geweest. 't Leek wel, of de setan in eigen persoon, los was gelaten.
Zelden nog waren er, bij dergelijke kleine tochten, zooveel officieren gesneuveld en gewond.
De Hollandsche driekleur had 't royaal moeten afleggen tegen de Atjehsche vlag met de gekruiste klewangs en de Beaumonts waren overwonnen door de werkelijke klewangs.
De kerels hadden er geducht op ingehouwen.
Zoo was er een jonge luitenant Verploegh met wonden overdekt in een greppel gevonden, al een paar uur koud, niets aan te doen. En zijn vrouwtje, dat nog geen jaar te voren, als handschoentje, was uitgekomen, stond op het punt van moeder te worden.
Toen Weitinga, destijds nog 1e. Luitenant, na dat fatale schot, met een spoed-certificaat naar Holland werd gestuurd, had hij zijn jongen natuurlijk meegenomen en zijn njaï achtergelaten, ook natuurlijk!
| |
| |
En toen hadden die twee, zijn huishoudster en het jonge weeuwtje, dat inmiddels een ongelukkig, zwak kindje ter wereld had gebracht, elkander zoowat getroost.
Mevrouw Verploegh was, zoodra ze reizen kon, naar Europa vertrokken om de soesah met de Weeskamer te vermijden en Majin was met haar meegegaan, als baboe!
En zoo was ze in Holland gekomen en was ze, als een moderne Nemesis, ter receptie verschenen....
Zijn bruid was toen.... leelijk uit haar slof geschoten, zooals ze 't in Indië noemen; ze had zich van een weinig liefelijken kant leeren kennen; de heele zaak was trouwens aller-onverkwikkelijkst geweest en 't einde was, dat hij, bij zijn terugkomst in Indië, met zijn njaï trouwde en haar tot mevrouw Weitinga verhief.
In 't eerst was alles best gegaan en een jaar of negen had hij niet te klagen gehad, tot opeens de malaria hem te pakken had gekregen. Nou, en toen was 't glad mis geweest en was 't misère troef geworden.
In Indië hadden ze er nog aangedaan, wat er aan te doen was, maar 't had geen drommel gegeven, hij moest weer naar Europa - 't Heette dan met een jaar verlof.... al twee keer was 't
| |
| |
met zes maanden verlengd en nou was hij al weer voor de commissie geroepen.
Zijn tijd was weer om.... hij moest zich vertoonen.
En daar stond hij nu, een verduiveld vervelende historie.
De fout was, dat hij den eersten keer voor de commissie was gegaan. Hij had zich, toen zijn jaar om was, maar stilletjes zonder keuring voor Indië moeten opgeven. Mogelijk was 't hem dan gelukt.
Hij was wel niet koortsvrij geweest, maar een jaar in Holland had hem toch heerlijk opgestijfd en hij had nog wel een paar jaar dienst kunnen doen.
Veel beter toch voor zijn pensioen.
Maar, hij was te eerlijk geweest; hij had om keuring gevraagd: nou en dan was je verloren; dan moest je elke zes maanden terugkomen.... tot je je briefje thuis kreeg. En haast had de commissie ook niet.... hij wachtte al meer dan een uur. Zijn voorganger was zeker een bewerkelijk geval.
Jongen, jongen, wat had hij zitten te piekeren. Gek, dat een mensch, als hij wachtte, zoo van alles te binnen schoot! Enfin, dat kortte den tijd.
| |
| |
't Was toch soms een heele toer om je dagen klein te krijgen. Het verlofstractement was niet op veel kromme sprongen berekend, en dat met dat eeuwige spook der pensionneering... en dan met een onhandige, onbeholpen vrouw als die gewezen Majin.... nu Marie, en een opgeschoten jongen.... en.... een flinke dosis malaria onder de leden.
‘Kapitein Weitinga.... en of u binnen wilt komen,’ klonk de stem van den dienstdoenden geest.
De Kapitein zuchtte.... trachtte een fermen, militairen loop aan te nemen, als iemand, die 't heertje was en zich kip-lekker voelde, en... trad voor de commissie.
|
|