Rondom het boek 1935
(1935)–Roel Houwink– Auteursrecht onbekend
[pagina 190]
| |
De kennis van natuurkunde en techniek en haar beteekenis voor den modernen mensch
| |
[pagina 191]
| |
De mensch is heer en meester geworden over milliarden paardekrachten; hij staat midden in het circus en klapt met de zweep. Hij is met zijn telescopen dieper in de wereldruimte doorgedrongen dan men ooit denkbaar had geacht. Met zijn microscoop doorgrondt hij den microkosmos. Hij doorzoekt de aardkorst en berooft haar van steenkool en petroleum; hij stijgt omhoog in de stratosfeer. Zijn boodschappen reizen met de snelheid van het licht; zijn vliegtuigen geven de aarde de afmetingen van een middeleeuwsch staatje. Machtige mailstoomers varen over de oceanen; men waant zich in de groote zalen aan boord op den vasten wal en glimlacht medelijdend bij het zien van ‘De Halve Maen’, het minieme scheepje van Hudson. Wat gisteren in Londen gebeurde, ziet men vandaag in de Amsterdamsche bioscoop; men spreekt even gemakkelijk met Bandoeng als met Den Haag en in het rijk van den Phohiomroeper gaat de zon nooit onder. Zoo is de wereld in een paar eeuwen tijds veranderd en de vraag rijst: Is de mensch ook veranderd?
* *
In één opzicht is de moderne man niet veranderd. Net als vroeger is in elken man de jongen blijven leven, de jongen met zijn interesse voor motoren, voor radio, voor technische problemen, voor natuurkunde. Maar dìt is anders geworden: de kennis van deze dingen is veel algemeener dan vroeger. In de oudheid en in de middeleeuwen droeg alle kennis van natuurkunde en techniek een geheimzinnig karakter. Er waren enkele ingewijden; de anderen bleven leeken, die met verwondering toezagen. Toen Hero van Alexandrië ontdekte, dat een gas bij verwarming uitzet, gebruikte hij die ontdekking om de deuren van een Isistempel op mysterieuze wijze te openen en te sluiten, waardoor de menigte in den waan werd gebracht, dat de godin zelf de deuren bewoog. De eerste mensch, die zich met het vervaardigen van horloges bezighield, werd van verstandhouding met den duivel beticht. Velen weigerden om door de | |
[pagina 192]
| |
eerste telescoop te kijken. Toen Otto von Guericke door zestien paarden zijn beroemde halfbollen van elkaar liet trekken, was de verwondering der verzamelde keurvorsten onbeschrijfelijk. Nu wordt op alle middelbare en technische scholen, vaak ook op de lagere, onderwijs in natuurkunde gegeven. Elk modern mensch weet iets van motoren, van licht, electriciteit, geluid, vliegmachines, auto's. Men kan ook zonder aarzelen de stelling poneeren, dat een mensch in onzen tijd van deze dingen iets weten moèt. Want wij leven, of men het toe wil geven of niet, in de eeuw der techniek, in de eeuw der toegepaste natuur- en scheikunde en geen werkelijk levend mensch kan toch met dichte oogen door de wereld loopen? Overal drukt de techniek haar stempel op: op de productie, op het verkeer, op de distributie, op het heele dagelijksche leven. Niemand kan een dag leven, zonder op een of andere wijze van machines gebruik te maken. Ik weet wel, dat daar een groot gevaar in schuilt, maar de zaak ligt nu eenmaal zoo. Wij rijden in treinen en auto's; wij fietsen en luisteren naar radio en gramofoon; wij eten machinaal gebakken brood en koekjes; wij lezen elken dag onze krant; de stof van onze kleeren is machinaal vervaardigd - in het kort: ons heele leven is innig met de machine verweven. De stofzuiger en de naaimachine komt men overal tegen. De eene mensch weet er veel van, de andere weinig. Maar eenige kennis hebben de meesten. Welke beteekenis heeft die kennis nu voor den modernen mensch?
* *
In het bestek van dit korte artikel kan ik maar op enkele dingen wijzen. Voor wat ik er nu van zeggen ga, kies ik mijn uitgangspunt in een drietal teekeningen, die een Engelsche vriend mij een paar jaar geleden toezond. De eerste teekening stelde een heiden voor, die knielde voor een zelfgemaakten afgod. En er onder stond: I know - ik weet. Bij dezen mensch is alle verwondering weg; hij weet precies - dat denkt hij | |
[pagina 193]
| |
althans - waar hij aan toe is. Hij heeft zijn afgod zelf gesneden en via den afgod regeert hij eigenlijk zelf. Het deed mij denken aan een gesprek, dat ik meer dan tien jaar geleden in een bus hoorde voeren. De eerste autobussen waren niet anders dan verbouwde Fordjes; toen kwamen langzamerhand die groote reiswagens voor twintig en meer menschen, met die geweldige motorkappen. Wij zaten naast den chauffeur en iemand zei, wijzend op dien grooten motor: je zou er bang van worden. Waarop een Delftsch student antwoordde: Schei uit, je regeert hem met een druk van je voet. Die heiden en die student zijn voor mij eenigermate representanten van dezelfde geesteshouding. Men verheerlijkt de techniek en maakt er vaak zijn afgod van; maar tegelijkertijd voelt men zich boven dien afgod verheven en wil men hem regeeren. Elke autobezitter weet daar iets van: je bewondert de auto, maar je verheugt je er op om straks die 40 of meer P.K. te beheerschen; er komt in je hart iets van trots en overmoed. Ik las laatst ergens van een boer, die tegen den dorpspredikant zei: Nu hoef je geen biddag meer te houden voor het gewas, want we hebben nu de kunstmest. Vaak is er reden genoeg voor die overmoedigheid. Wat een prachtig gezicht is het niet om een modern zeeschipGa naar voetnoot1) de haven te zien uitvaren; ze vertrekken met de regelmaat van een klok en de hevigste storm berokkent in den regel niet meer schade dan wat vertraging. De orkaan kan razen en de golven huizenhoog opjagen - het schip vervolgt zijn weg. Dat was anders in den tijd der zeilschepen; toen was de mensch op zijn schip afhankelijk van weer en wind, toen vreesde hij de natuurmachten. Verleden najaar liep ik op een stormachtigen avond op het strand bij Noordwijk; de zon ging in een woeste lucht onder, de witte golven braken op het strand, wolkenflarden joegen langs den hemel. Het was alles woeste, wilde, ruige natuur. Toen flikkerde er plotseling een klein en helder lichtje onder de wolken en een oogenblik was er gebrom van moto- | |
[pagina 194]
| |
ren. Rustig koerste het vliegtuig op de duisternis aan; misschien - dacht ik - misschien zitten ze nu aan boord rustig te lezen, misschien zeggen ze even tegen elkaar: wat waait het weer buiten! De vliegmachine trotseert en overwint den storm, de mensch zegeviert over de natuur. En in het laatst van de vorige eeuw meende men, dat die overwinning volkomen was, dat menschenverstand het geheimzinnig heelal doorschouwd had als een machine, die volgens vaste wetten liep. De kennis doodde de verwondering en schiep de overmoed. In deze sfeer ligt naar mijn meening ook het vraagstuk van techniek en oorlog. Prof. de Sitter schrijft in zijn prachtige boekje ‘Kosmos’ deze merkwaardige woorden: ‘De groote wetenschapsmenschen zijn evenals de groote artisten vervuld met een geest van deemoed...’. De eerste vliegmachine bracht blijdschap en verwondering; maar de deemoed is slechts voor enkelen en dan komen wij, die het ‘weten’ en wij gebruiken het vliegtuig om elkaar te dooden. In de sfeer van het ‘ik weet’ worden de techniek en de natuurkunde misbruikt. De moderne oorlog zal een technische oorlog zijn, waaraan alle deemoed vreemd is. En het zal een vreeselijke oorlog zijn.Ga naar voetnoot1) De machines zijn beladen met brisant- en brandbommen, met gasbommen en wellicht buisjes met doodende bacteriën - elk op zichzelf bewonderenswaardige producten van techniek en kunde, maar terecht gekomen in de verkeerde sfeer. Dan staat de mensch nog wel midden in het circus, dan klapt hij nog wel met de zweep - maar de paarden slaan op hol en hij roept te vergeefs. En in deze sfeer van overmoed versta ik de vraag van Albert van Dalsum: ...... geeft het ons niet een gevoel van ondergang, ondanks onze technische overwinningen, waar wij zoo prat op gaan?Ga naar voetnoot2)
* * | |
[pagina 195]
| |
De tweede teekening stelde een man voor, die in een laboratorium met zijn microscoop een praeparaat onderzocht. Het onderschrift luidde: I want to know - ik begeer te weten. Dat is een heel andere houding. Deze mensch heeft eenige kennis opgedaan en deze kennis heeft in hem de begeerte doen ontbranden naar meer. Hij weet, dat zijn kennis beperkt is, maar hij zoekt haar voortdurend uit te breiden. Lezer, de natuurkunde, de scheikunde en de techniek zijn ieder op zichzelf vaak zoo boeiend en interessant, dat ik mij altijd verwonder over de menschen, die er achteloos aan voorbijgaan. Dit land is een land van Avontuur; de hier beleefde avonturen boeien je vaak even sterk als een detective-roman. Juist ons land produceert veel boeken, die U dat land binnenvoeren, zonder dat ge uw bagage behoeft aan te geven. Ik noem ‘Het Heelal’ en ‘Het nieuwe Natuurbeeld’ van Sir James Jeans; ‘Het mechanisme der Natuur’ van Andrade, de bundels Natuurkundige Voordrachten en een boek als ‘Inleiding tot de kennis der scheikunde’ van Dr. Pil. ‘Ik begeer te weten’ - dat is een motto voor elk modern en waarachtig levend mensch. Dat was ook het motto van Sir Isaäc Newton, een der grondleggers van de natuurkunde en mechanica, van wien een tijdgenoot zeide: Nature and natures laws lay hid in night.
God said: Let Newton be - and all was light.
Hij ontdekte de zwaartekracht en schreef een aantal ‘beginselen’, die nog altijd klassiek zijn. Vóór James Watt was de stoommachine niet meer dan een lomp en onhandig toestel; men pompte er water mee uit de kolenmijnen en ze verslond enorm veel brandstof. Toen kwam Watt en transformeerde haar door zijn condensor en zijn stoomschuif in de machine, die op het eind van de achttiende eeuw een nieuw tijdperk inluidde. Van Faraday is de dynamo afkomstig; voor ons dè bron van licht en kracht. En omstreeks 1860 vond de Belg Lenoir de gasmotor uit, waardoor de al eeuwen lang bestaande | |
[pagina 196]
| |
ideeën van auto en vliegmachine gerealiseerd konden worden. Deze vier menschen staan als ‘Urheber’ aan den oorsprong van onze moderne natuurkunde en techniek. Wie nu van deze dingen ‘begeert te weten’ ontmoet in zijn leven de verwonderingGa naar voetnoot1), een verwondering, die overgaat in bèwondering. De hedendaagsche motoren zijn technisch zoo volmaakt en ingenieus geconstrueerd, dat men er geen woorden voor vinden kan. Het moderne onderzoek van het Heelal met zijn nevels en sterresteden vervult een mensch met eerbied en ontzag. Wat dankt de geneeskunde niet aan de techniek en hoe scherpzinnig zijn de proeven opgesteld, die het onderzoek naar de samenstelling der atomen inleiden! Nu denk ik nog niet eens aan onze moderne wegen en bruggen, aan de verfijnd geconstrueerde radioinstallaties, aan schepen en auto's. Er zijn stroomingen in de literatuur, die de techniek niets dan kwaad in de schoenen schuiven en de machines veroordeelen. Wie ‘begeert te weten’ zoekt eerst het goede in de dingen en niet het kwade. Een vaak gehoorde opmerking is deze: Het is alles zooveel minder mooi geworden. Is dat zoo? Een landweggetje in al zijn eenvoud is vaak prachtig, maar is een moderne, goed-aangelegde betonwegGa naar voetnoot2) niet van een bizondere schoonheid? Vroeger was een zeilschip met zijn wolk van zeilen iets onbeschrijfelijk moois; ik herinner mij een film als van de ‘Pamir’ en een boek als ‘Wind in de zeilen’ van W.L. Leclercq. Maar klopt ons hart ook niet sneller, als we een prachtige mailboot bij Hoek van Holland in zee zien steken? Zijn onze moderne bruggen en gewapend-beton constructies leelijker dan de oude trapgevels en poortjes? Ze zijn ànders, maar minder mooi? Er zijn nog altijd menschen, die petroleumlicht mooier vinden dan electrisch licht; maar is electrisch licht niet veel helderder en goedkooper en minstens even mooi? Prof. Zwikker schreef een boek ‘Verlichtingsleer’; | |
[pagina 197]
| |
misschien is het voor een leek wat moeilijk, maar het doet Uw bewondering groeien. De eene mensch vindt een Dieseltrein leelijk; de andere vindt ze mooi. In de sfeer van mijn tweede teekening tracht men er het mooie aan te ontdekken. De toekomst is aan de Dieselmotor en om die reden heb ik niets dan lof voor het initiatief van de spoorwegenGa naar voetnoot1). Menige Europeaan komt in New-York diep onder den indruk van de uitzonderlijke schoonheid der wolkenkrabbers - In de oudheid onderscheidde men vier elementen: lucht, aarde, vuur en water. Maar men wist, dat er nog een vijfde moest zijn, de ‘quinta essentia’, die belangrijker was dan de vier andere. De mensch, die ‘het weet’, leeft bij aarde, vuur, lucht en water. Maar de mensch, die begeert te weten, zoekt de quinta essentia.
* *
Is die quinta essentia er in de Natuurkunde en Techniek? Mijn derde teekening zegt: ‘ja!’ Voor ik U die teekening beschrijf, tracht ik U eerst uit te leggen, wat ik bedoel. Albert van Dalsum stelt ergens deze vraag: Is onze Westersche cultuur niet arm, omdat zij het contact, het onmiddellijke, niet bedachte contact met de ‘hoogere realiteit’, die achter de feitelijke ligt, niet meer kan terugvinden? - Ik weet, dat velen deze armoede op rekening schuiven van de moderne natuurkunde en techniek, die dat contact in den weg zouden staan. Maar nu is dit het prachtige: dat deze twee tenslotte de tendenz hebben om dat contact te herstellen. Wij zijn gelukkig niet stil blijven staan bij de wetenschap van de vorige eeuw. Toen ‘wist’ men zoogenaamd, hoe de dingen in elkaar zaten. Daarna kwam de tijd van het ‘ik begeer te weten’. En nu, juist in onzen tijd, begint het aan de kimmen te dagen en te lichten. Achter de wereld der feitelijkheden licht en vlamt in de verte de hoogere realiteit. Omdat Prof. Ehrenfest ons dat op dien Juli-avond uiteen- | |
[pagina 198]
| |
zette, blijft mij die avond het meest onvergetelijk. Ik geloof zelf te behooren tot de menschen, die van natuur en techniek meer begeeren te weten. En ik staarde mij blind op de feiten; mijn oogen waren ingesteld op het nabije en op het concrete, zooals een mensch bij avond kijkt naar een luchtballon en dan de eeuwige sterren niet ziet. Ehrenfest zei tegen ons: kijk verder en kijk dieper. Daar is de quinta essentia, daar is het contact met de andere wereld. Wij waanden ons gevangen in den ban der causaliteit; elke oorzaak had haar vastomschreven gevolg, ontsnappen uit den kringloop was niet mogelijk. Nog hoor ik Prof. Ehrenfest betoogen: Gooi een gulden op, wat is het, kop of munt? Niemand kan het met zekerheid voorspellen. Gooi hem tien keer op; misschien is het acht keer munt en twee keer kop. Gooi hem honderd keer op - nu worden de verschillen minder groot. Misschien is het nu drie en zestig keer munt en zeven en dertig keer kop. Maar gooi hem een millioen keer op en de wet komt te voorschijn: de helft is kop en de helft is munt. Maar deze wet is het resultaat van een geweldig groot aantal toevalligheden. Niet de wet is primair, maar het andere, het toeval, als je het zoo noemen wilt. Achter de wet schuilt het toeval, het onberekenbare, het verrassende...... achter de feiten woont het andere. De groote geleerden hebben het altijd gevoeld; ik denk weer aan het woord van de Sitter: de groote wetenschapsmenschen zijn altijd vervuld geweest met deemoed. Zij wisten zooveel, dat zij achter hun weten den verren horizon zagen lichten. Newton wist zooveel dat hij zich voelde als een kind op het strand, dat zoo nu en dan een fraai gekleurd schelpje vindt, maar voor zich den oneindigen oceaan blijft zien. Bij de beoordeeling van de beteekenis, die de kennis van natuurkunde en techniek voor den modernen mensch hebben, moet men zich niet blindstaren op de overwinningen, die in de sfeer van ‘ik weet’ bevochten worden. Daar heerscht de overmoed, juist omdat men te weinig weet. Maar wie begeert te weten, komt tot de deemoed, omdat hij iets ziet van het | |
[pagina 199]
| |
contact met de hoogere wereld. Sir James Jeans spreekt ervan, wanneer hij zegt, dat voor hem het Heelal geen machine meer is, maar een gedachte. En mijn teekenaar zag het wat anders, maar hij voelde de dingen net zoo aan. Want hij teekende een mensch, die ergens midden in de eenzaamheid neerknielt op de aarde en hij schreef er onder: God knows - God weet het. | |
Biografische bijzonderheden omtrent den schrijver van dit artikel:Ir. P. TELDER werd geboren 30 October 1901, te Meppel, studeerde, na de H.B.S. doorloopen te hebben, van 1918-1925 aan de Technische Hoogeschool te Delft; werd in 1925 benoemd tot adj.-directeur van het Internaat te Zeist; studeerde van 1925-1929 theologie aan de Universiteit te Utrecht en werd in 1931 benoemd tot leeraar in de natuurkunde aan het Baarnsch Lyceum. Hij is mede-redacteur van het ‘Algemeen Weekblad voor Christendom en Cultuur’. Van zijn hand zijn verschenen: ‘Een land van Avontuur’, een natuurkundeboek voor jongens; Theosophie en Krishnamurti, een brochure. Verder publiceerde hij artikelen in tijdschriften en dagbladen. Vertalingen: ‘Edison’, door E. Angel; ‘Ford’, door J.G. de Roulhac Hamilton; ‘Menschen en Machines’, door Stuart Chase; ‘Het Welpen-Handboek’, door Sir Robert Baden Powell; ‘Genezing door den Geest’, door Malcolm Spencer en H.W. Workman. |
|