| |
| |
| |
Stichtelijke lectuur
door Prof. Dr. W.J. Aalders
Ik bedoel geen verwarring, maar verheldering, als ik begin met de opmerking, dat stichtelijke lectuur volstrekt niet altijd stichtelijk is. De uitdrukking: stichtelijke lectuur wijst nu eenmaal een soort van lectuur aan, die de bedoeling heeft te stichten. Zij is dan daarop gericht. Zij past daartoe bepaalde methoden en hulpmiddelen toe. De schrijver keurt deze en hanteert ze met mindere of meerdere gemakkelijkheid. En de lezer bemerkt het soms, opeens of langzamerhand. En dan dreigt hij achterdochtig of kopschuw te worden. Hij wordt niet langer gesticht, maar hij is ontsticht. Immers, indien stichtelijke lectuur aan ééne voorwaarde moèt voldoen, zoowel bij den schrijver als bij den lezer, dan is het wel die van spontaneïteit, van geestelijke natuurlijkheid, iets van: ik doe het, omdat ik niet anders kan, omdat het mij te sterk is en medeneemt. Dit is in de stichtelijke lectuur wel niet het eenig noodige, want het komt vóór alles aan op de qualiteit van haar inhoud. Maar het is in elk geval de onmisbare voorwaarde, want het komt ook aan op de qualiteit van haar vorm, als levend, opborrelend uit diepe levensbronnen.
Vandaar dat stichtelijke lectuur bij velen geen goeden naam heeft. Stichtelijk staat dikwijls gelijk met kunstmatig en onwerkelijk en daardoor met vervelend en vermoeiend. De stichtelijke lectuur heeft dit gemeen met literatuur van anderen aard. Ik denk aan geschriften van paedagogischen en moreelen aard. Een bundel van opvoedkundige betoogen bereikt dikwijls minder dan één spontane daad, één frissche uitroep zelfs. En zedepreeken behooren tot de minst gewaardeerde en vruchtbare.
Pascal heeft in dit verband iets gezegd wat ons verder kan brengen. ‘Evenals de ware welsprekendheid spot met de welsprekendheid’ - hij bedoelt de spontane met de schoolsche - ‘zoo spot ook de ware moraal met de moraal.’ Hij voegt aan deze paradox verklarend toe: ‘d.w.z. dat de moraal van het oordeel spot met de moraal van den geest, die geen regel heeft.’
| |
| |
Pascal's houding is duidelijk. De ware moraal oordeelt, van zelf, volstrekt, zonder voorwaarden en uitzonderingen, en daarin ligt haar kracht.
Ik zou deze onderscheiding ook willen toepassen op de stichtelijke lectuur. De ware stichtelijke lectuur spot met de stichtelijkheid, d.w.z. zij kent geen manieren of loopjes, geen berekening en gedienstigheden der practijk. Zij geeft zich zooals zij is. Zij getuigt van het geestelijke leven, omdat zij niet anders kan. Zij sticht dikwijls te dieper en te duurzamer naar mate zij aanvankelijk meer heeft ontsticht. Gevolgen moeten altijd volgen. Men moet ze durven vergeten. Het doel moet vooropstaan en dit wordt bepaald door de motieven alleen.
Wij doen dus wèl door te onderscheiden tusschen stichtelijk en stichtend. Het waarlijk stichtelijke is stichtend, d.w.z. het bouwt op. Het gewild stichtelijke ontsticht, d.w.z. het breekt af. Hier staan wij voor den oorspronkelijken zin van het woord. Stichten is eigenlijk bouwen, opbouwen. Waarlijk stichtelijk is datgene wat den opbouw van het geestelijke leven bevordert. Zoo komt het woord stichting - in het Grieksch: oikodomè: het bouwen van een huis - herhaaldelijk in het N. Testament voor. Paulus zegt, dat hem macht gegeven is ‘tot stichting en niet tot uwe nederwerping’ (2 Cor. 10:8), en wekt op tot het ‘najagen hetgeen tot den vrede en hetgeen tot de stichting onder elkander dient’ (Rom. 14:19). Op dezen achtergrond zullen wij den zin van de woorden stichting en stichtelijk beter zien. De moderne talen beschikken over verwante woorden. ‘Erbaulich’, zegt men in het Duitsch, ‘édifiant’ in het Fransch. De Engelsche uitdrukking ‘devotional’ is aan een ander gezichtsveld ontleend; zij doet denken aan toewijding en legt den nadruk op het geestelijke karakter der stichting.
Ook dit is van belang. Het stichtelijke dient bepaaldelijk het geestelijke leven. Ik gebruik dit woord met voordacht. Ik zeg niet: het godsdienstige leven, want de zin van het woord godsdienstig is ruimer. Hij doet ook aan godsdienstige kennis denken, terwijl stichting vooral het godsdienstige leven en
| |
| |
den groei daarvan bedoelt. Het is dus op de practijk gericht. En deze weer niet in den zin van het zedelijke leven, het leven van den wil en de daad, maar in den zin van het geestelijke leven in oorspronkelijker, dieper zin, dat van het hart, van den omgang der ziel met God, in gebed, meditatie en oefening, datgene wat de oude theologie noemt: oratio, meditatio, tentatio. Stichting hangt dus nauw samen met mystiek en ascese, en in het algemeen met het innerlijke leven, met wat het oude, prachtige woord godsvrucht aanduidt en ook het woord vroomheid, wèl verstaan, zooals in de verbinding: vroom en vroed. Aldus opgevat staat het stichtelijke ver af van het sentimenteele en het romantische en heeft het niets gemeen met zalving en gemoedelijkheid. Het hrengt zijn eigen klank en zin, zijn bijzondere roeping en waarde mede.
Het spreekt van zelf, dat waar ook levende godsdienst zich bediend heeft van geschreven of gesproken hulpmiddelen, stichtelijke lectuur en spreuken in gebruik zijn geweest. De behoefte aan concentratie bij zooveel wat decentraliseert is ieder geloovige nabij. Hij wil tot zichzelf komen en van zichzelf tot God. Hij wordt telkens weer heengedreven en heengezogen naar het eenige noodige, in plaats van het vele on-noodige en zelfs nuttige. En daarbij heeft hij hulp noodig, ook in den vorm van de aanwijzingen en voorbeelden van beproefde leiders. Tegenover zooveel wat het geestelijke leven afbreekt, heeft hij behoefte aan wat het kan opbouwen en hem nader brengen bij God en zijn bestemming.
Deze behoefte spreekt in onzen tijd zeer sterk. Er is zoo ontzaglijk veel wat afbreekt, in alle sferen van leven en werken. Niets staat vast. En het geestelijke leven is niet door waterdichte schotten van het algemeene leven gescheiden. Het lijdt wel zeer sterk onder het gevaar van afbraak. Er is zoo weinig orde in het leven en daarom zoo weinig gezette tijd voor stilte, inkeer, alleen-zijn, overgave aan God. Er zijn zooveel geluiden, niet alleen op straat, maar ook binnenshuis. De binnenkamer, die Jezus toch onmisbaar acht voor de oefening
| |
| |
van het geestelijke leven (Matth. 6:6), ontbreekt maar al te zeer, ook in de moderne huizen.
Daarom kan ik begrijpen, dat de behoefte aan zelf-bezinning en inkeer bij hen, voor wie de decentralisatie van hun leven werkelijkheid en daarmede gevaar en schuld geworden is, zeer bewust en krachtig leeft. Zij vindt op allerlei wijze bevrediging. Ik denk aan de retraites, de geestelijke oefeningen, de menigvuldige communie in R. Katholieke, en aan de conferenties, de huiselijke godsdienstoefeningen en den stillen tijd in Protestantsche kringen.
Bij deze en andere middelen tot stichting is stichtelijke lectuur onmisbaar. En het is een verheugend verschijnsel van onzen tijd, dat daarnaar vraag is, in allerlei vorm, en dat deze vraag beantwoordt wordt door de uitgave van tal van geschriften, waaronder vele, die niet alleen stichtelijk, maar inderdaad stichtend, ‘helpful’, zooals de Engelschen zeggen, zijn. Ik denk hierbij aan drie groepen: de Protestantsche, de R. Katholieke en de algemeen-godsdienstige. Het verschil tusschen deze drie, tusschen de eerste en de tweede onderling en tusschen deze beide en de derde vooral, is groot. De Protestantsche lectuur wordt niet alleen door geestelijken geschreven, maar voor een goed deel door ‘leeken’, terwijl de R. Katholieke bijna uitsluitend van geestelijke hand komt. De Protestantsche lectuur legt den nadruk op den Bijbel, het bijbelsche dagboek, het geestelijke lied, terwijl de R. Katholieke de stichting direct met de kerk, de liturgie en het sacrament in verband pleegt te brengen. Voor de vrije groep bestaan deze onderscheidingen niet.
Met deze laatste ben ik spoedig gereed. Zij draagt veelszins een Oostersch karakter, direct of in theosophischen vorm gewikkeld. Ik denk aan Ramacharaka, Yogi: veertien lessen over Yoga-wijsbegeerte en Oostersch occultisme, aan David Anries, Door het oog van de meesters; meditaties en portretten.
Wat de beide groepen van Christelijke devotie betreft, onder
| |
| |
de stichtelijke lectuur neemt natuurlijk de Bijbel, direct of indirect, de eerste plaats in. Een Duitscher zeide mij eens: ‘Das Psalmbuch ist die Bibel der kleinen Leute,’ en welk boek is stichtelijker dan het boek der psalmen? Wat als stichtelijk aan den Bijbel is ontleend, draagt niet het karakter van bijbeluitlegging, maar van bijbel-toepassing, hetzij in den vorm van bijbelsch dagboek, preek of meditatie over een of anderen tekst of pericoop. In het laatste jaar zijn vele bijbelsche dagboeken gedrukt of herdrukt. Ik noem Verborgen schatten van Dr. B. Wielenga, en Keurgarven van † Dr. A.J.Th. Jonker, † Ds. G.J.A. Jonker, Dr. J.R. Slotemaker de Bruïne, † S. Ulfers, Dr. J.Th. Gunning e.a. Daarnaast meditaties over bepaalde gedeelten van den Bijbel als Het hoofdstuk der liefde (1 Cor. 13) van † Dr. A.J.Th. Jonker; Christus komt, van Dr. A.M. Brouwer; Het lijden van Christus, van Dr. F.W.A. Korff; Het offer (Jesaja 53) van Dr. S.F.H.J. Berkelbach van den Sprenkel; Des Konings schoonheid, van Ds. N. Buffinga. Preekenbundels staan dicht in de buurt. Ik noem die van Dr. K. Dijk, Met eere gekroond. In dezelfde lijn liggen de conferenties (het R.K. woord voor: geestelijke toespraak) van L. Backhuys Pr., op de maandelijksche recollectie (het R.K. woord voor: inkeer tot zichzelf) dagen voor religieuzen gehouden en als Vredes-vreugde uitgegeven. Van dezelfde zijde komen Kruimels van 's Meesters disch van Dr. Jos. Keulers, waarin, in verband met een tekst of verhaal, ‘eenige kruimeltjes worden aangeboden, die van den disch des Meesters vallen, enkele eenvoudige en losse gedachten over
Jezus' leer en leven’ (Voorw.). Hier leeft dezelfde gemoedelijke, huiselijke toon, die de toespraken van Backhuys kenmerkt, kennelijk afwijkend van de grootere distantie, die de devotioneele lectuur van Protestantsche observantie tusschen God en mensch pleegt in acht te nemen. Deze toon is, dunkt mij, typisch Hollandsch, zoo niet Brabantsch en Limburgsch, en traditioneel. Hij wijkt geheel af van dien, welken Emil Fiedler aanslaat in zijn: Meesters van morgen? een triologie van Katholiek ontwaken.
| |
| |
Deze drie deeltjes behandelen achtereenvolgens: De zonde der vaderen; mensch onder menschen; kome uw rijk. Dit is, wel is waar, geen devotioneele lectuur in den eigenlijken zin. Het zijn redevoeringen, in Duitschland gehouden en in de Nederlandsche vertaling door Anton van Duinkerken ingeleid. Dit is modern werk, critisch, militant, agressief, enthousiasmeerend. Mij dunkt, geen kloosterlectuur, maar bedoeld voor den man op straat. Zij is van belang, ook als uiting van een jong-catholicisme van groote beweeglijkheid, als men wil dynamisch tegenover wat er statistisch is in de oude kerk.
Het geestelijk lied vormt van ouds een onmisbaar deel van de stichtelijke lectuur. In de eerste plaats het psalmboek. Daarna gezangen en liederen voor kerkelijk en persoonlijk gebruik. In dit verband heeft recht op een eervolle vermelding de uitgave van Ds. H. Hasper, Gezangen en geestelijke liederen; ontwerp van een interkerkelijken liederenbundel, waaraan is toegevoegd: Het rhythme in den zang der gemeente bij den eeredienst der protestantsche Kerken.
Tot de devotioneele lectuur van goeden huize behooren ook de nieuwe uitgaven van de klassieke vromen. Het heeft mij getroffen, dat zoowel R. Katholieke als Protestantsche uitgaven bewijzen, hoe zeer deze de aandacht trekken. Deze zin voor het klassieke in de devotioneele lectuur is gezond. Ik noem de nieuwe uitgave van Ruusbroec: Werken, naar het standaardhandschrift van Groenendael, uitgegeven door het Ruusbroecgenootschap te Antwerpen; Thomas à Kempis, De navolging van Christus, een 6e uitgave van de vertaling van † Dr. Is. van Dijk; Ignatius van Loyola door L. Marciese; Bunyan: Christen- en Christinne-reis, vertaald door Ds. A.G. Barkey Wolff; Ch.H. Spurgeon en zijn boodschap aan ons, door denzelfde; D.L. Moody, De weg tot God.
Ik noemde reeds retraites en conferenties; ook persoonlijke oefening van het geestelijke leven. In R. Katholieke kringen bestaat hiervoor overvloed van leiding. Ik herinner aan het
| |
| |
boek van Backhuys. Het internationalisme der R. Katholieke kerk teekent zich ook hier af. Er is veel vertaald werk. Bepaaldelijk voor hen, die het sacrament des altaars gebruiken, is menige leidraad geschreven, o.a. die van H.F. Schoemaker, 's Heeren bruid sprekende met haar hemelschen bruidegom. De titel teekent den mystieken toon van dergelijke lectuur.
Ik denk ook aan de delicate rubriek: lectuur voor zieken. Hier ontmoeten wij eenige proeven van geschriften, die in nieuwe taal en op nieuwe wijze de zieken aanspreken. Zoo doet Mevrouw A. v. Hoogstraten-Schoch in haar Gezegend distelkind en Mr. Roel Houwink in zijn: Voor jonge zieken, waarin van broeder lichaam en zuster ziel wordt gesproken. Het stereotyp stichtelijke van het troostwoord is vervangen door den eigen, modernen vorm en toon.
In de Protestantsche sfeer is de stichtelijke lectuur gedurende de laatste jaren geleidelijk versterkt met wat wij de evangelisatie-bibliotheek der Oxford-beweging kunnen noemen. Zooals alles in deze beweging is de vorm los, modern, aan het gewone spraak-gebruik georiënteerd. Journalisten zijn hier onder de gangmakers. De meeste boeken zijn vertaald, gewoonlijk uit het Engelsch. Ik noem Harold Begbie's Vernieuwde menschen en A.J. Russell's Eén ding weet ik. Van Duitschen oorsprong is Overgave van Ds. W.J. Oehler. Deze boeken gaan hun eigen weg en bereiken velen, die tot voor kort naar een stichtelijk boek de hand niet zouden uitsteken. Zij doen het ook nu niet zonder reserve. Want de stichtelijkheid der Oxford-groep is er een van een bijzondere soort. Zij wil die zijn van een hoogere natuurlijkheid, welke vreugde kent en zich niet aan de samenleving onttrekt. Wèl eischt zij geestelijke oefening, bepaaldelijk in den stillen tijd. De lectuur van deze zijde vormt een zeer moderne proeve van wat wij in het algemeen als stichtelijke lectuur hebben toegelicht.
| |
| |
Trouwens, het stichtelijke, als het terrein van het geestelijke leven, trekt de grenzen anders dan het godsdienstige leven in het algemeen. Het verbindt veel wat daar scheidt. Het scheidt ook wat daar verbindt. Het draagt een eigen type en heeft een eigen roeping. In beide bezit het een hooge waarde, die in onzen tijd van crisis wel zeer duidelijk spreekt. Immers, stichten is opbouwen. En wat is meer noodig dan opbouw en deze van het geestelijke leven? Het gaat hier om wat broodnoodig is, om het dagelijksch brood der zielen.
| |
Biografische bijzonderheden omtrent den schrijver van dit artikel:
Prof. Dr. W.J. AALDERS werd in 1870 te Amsterdam geboren. Studeerde aldaar, na het gymnasium, aan de Gemeentelijke Universiteit van 1888 tot 1894; was Ned. Herv. pred. te Buiksloot van 1894 tot 1901, te Beesd van 1901 tot 1915; hoogleeraar vanwege de Ned. Hervormde Kerk aan de Rijks-Universiteit te Groningen van 1915 tot 1923; is sedert Staatshoogleeraar aan dezelfde Universiteit en doceert godsdienstphilosophie en ethiek. Hij is redacteur van ‘Stemmen des Tijds’, ‘Predikant en Dokter’ en medewerker aan ‘Nieuwe theologische Studiën’.
Tot zijn voornaamste werken behooren: Schleiermacher's Reden über die Religion 1909; Groote Mystieken, 2 dln. 1913-'14; In het land der belofte; reisindrukken van Palestina 1915; De Kerk, deel III van; Bijbelsch-Kerkelijk Woordenboek 1919; Mystiek; haar vormen, wezen, waarde 1928; Het Onze Vader, 1928 (2e dr.); De Kruiswoorden, 1928 (2e dr. 1932); Van Godsdienst en leven, 1929; De grond der zedelijkheid, 1930; Om de kerk, 1931; Binnen zijn lichtkring, 1931; De tien geboden, 1932; De incarnatie, 1933; De nood des tijds, 1934. (2e dr. 1935).
|
|