Milenus clachte(1578)–Johan Baptista Houwaert– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 102] [p. 102] [Om dat Anacharsus soo veel malitien] Om dat Anacharsus soo veel malitien Inde Princen houen sach domineren, Sondt hy dees naervolghende conditien Aen Coninck Cresum, eer hy wilde accepteren D'offitie die hy hem dede offereren. Inden iersten, Cresu, soudt ghy moeten laten Die quade coustuymen, die ghy barbaren Ghemeynlijck hebt onder v Potentaten, Te weten van groote schatten te vergaren. Om dat die Princen die veel tresooren sparen, En door groote ghiericheyt leuen vileynlijck, Wijsheyt, en goeden raet ghebreect ghemeynlijck. Ten tweeden soudt ghy moeten bannen, Soo wel uyt v hoff, als uyt v compaignije, Al die flatteurs, en gheveysde mannen, Die v wonder wijs maken by tije. Want een Prince die door flatterije Hem laet bedrieghen, en beroouen van sinnen, En can nootsaecklijck die waerheyt niet beminnen. [pagina 103] [p. 103] Ten derden sult ghy laten den onrechten strijt Die ghy teghen die van Corinthen beghint: Om dieswille dat alle Princen altijt, Die van d'uytlantsche orloghen zijn vrint, Zijn ghemeynlijck (soomen beuint) Vijanden vanden peys van haer Republijcke. T'es een goet Prince, die in vrede houdt zijn rijcke. Ten vierden, suldy bannen uyt uwe palleysen Boosmakers, lantspeelders, en joguleuren: Om dat een Prince crijght veel ijdel ghepeysen, Die veel lichtveyrdicheyt hoort, en siet ghebeuren: En in tijden van noode, oft als hy moet treuren, Can hy hem qualijck begheuen tot wijsheyt. Niet dan ijdelheyt en es t'swerelts jolijsheyt. Ten vijfsten sult ghy doen ghebien, Dat al die leeghganghers, en vagabonden, Vwen persoon, en v hoff sullen moeten vlien: Om dat ledicheyt, en luyheyt tot allen stonden Wreede vijanden worden beuonden Vande wijsheyt, en voorsichticheyt. Door ledicheyt comt groote onstichticheyt. [pagina 104] [p. 104] Ten sesten, suldy bannen en doen verjaghen Al die muytmakers, en die loghenachtich = zijn: Want als die Princen in hun hoff verdraghen Menschen die oproerich, en onwaerachtich = zijn, Eest een teeken dat die Prince sal clachtich = zijn, En dat eer langhe zijn Coninckrijcke sal vergaen. Wee die Princen die d'oproerders voorstaen. Ten seuensten, soo langhe als ick sal = leuen, Moet ghy my ghelouen, dat ghy my goet, noch staet, Noch oock ander gheschencken groot noch smal gheuen: Want corrumpeert ghy my deur ghiften metter daet, Sa lick v moeten bedrieghen met quaden raet. Want daer en es gheen raet die niet verveirlijck = en es, Dan vande mensch die niet begheirlijck = en es. Eest dat Coninck Cresus hem wilt reguleren Naervolghende dees conditien voorschreuen, Soos al Anacharsus hem obedieren, En hem inden dienst van Crese begheuen. En inghevalle neen, heeft hy lieuer te leuen Als een vanden Philosophen dienaren, Dan als een groff Coninck vande Barbaren. FINIS. Vorige Volgende