Een testament, gemaeckt by Soetken van den Houte
(1641)–Soetken van den Houte– AuteursrechtvrijHet welcke sy binnen Gent in Vlaenderen metter doodt bevesticht heeft, anno. M.D. ende LX. den xxvij. Novembris, ende hare kinderen, David, Betken ende Tanneken tot een memorie, ende voor het alderbeste goet heeft na gelaten, als een yeghelijck lesen mach.
[Folio A1v]
| |
Inden Naeme des Heeren.GHenade, vrede en barmhertigheydt van Godt den Vader, ende den Heere Iesu Christo, wensch ick u mijn lieve Kinderkens, voor een minnelijcke groetenisse, David, Betken ende Tanneken, gheschreven van u Moeder in banden, u lieden tot een ghedenckenisse vander waerheydt, alsoo ick hope te betuygen met woorden ende metter doot, door de hulpe des Alderhooghsten, u lieden tot een exempel: De wijsheyt des heyligen Geests wil u daer in onderwijsen ende stercken, op dat ghy in de weghen des Heeren meught opgevoet werden, Amen. VOort, mijn lieve Kinderkens, aenghesien dat het den Heere alsoo belieft, dat hy my uyt der werelt nemen wil, soo wil ich een ghedenckenisse laten, niet van Silver oft Gout, want sulcke Iuweelen zijn verganchelijck, maer een Iuweel wilde ick wel in uwer herten schrijven, waert moghelijck, het welck is dat Woordt der waerheydt, dat wil ick u wel een weynigh onderwijsen met dat Woordt des Heeren ten besten, nae de kleyne gave die ick van den Heere ontfanghen hebbe nae mijnder simpelheyt. TEn eersten vermane ick u, mijn alderliefste, dat ghy u altijdt laet onderwijsen van den ghenen die den Heere vreesen, alsoo sult ghy Godt behagen, ende hy sal uwe Vader zijn, ende gheen wesen laten | |
[Folio A2r]
| |
alsoo langhe als ghy die goede vermaningeGa naar margenoot+ ende onderwijsinge ghehoorsaem zijt, ende dat ghy den Heere vreest. Want Davidt seyt: * Wie isser die den Heere vreest? hy salGa naar margenoot+ hem onderwijsinghe doen, dien wegh die hy verkiesen sal. Ende noch seyt hy: † Des HeerenGa naar margenoot+ ooghen sien altijdt op den genen die hem vreesen, ende sijn goetheyt verbreyt, op datGa naar margenoot+ hy sijn ziele verlosse van der doodt, de EngelGa naar margenoot+ des Heeren leghert hem rondtom den ghenen die hem vreesen:‡ Vreest hem ghy Heylighen,Ga naar margenoot+ want die hem vreest en heeft gheen gebreck, * want de vreese des Heeren is hetGa naar margenoot+ beginsel van alle wijsheyt.Ga naar margenoot+ Daerom, lieve Kinderkens leert doch den Heere vreesen, soo sult ghy wijsheydt ontfanghen. De Wijseman seydt: † EenenGa naar margenoot+ wijsen sone laet hem onderwijsen: Wie castijdinghe ende onderwijsinghe bemint, die wil verstandigh worden. Eenen wijsen sone vreest ende schouwet quaet. Eenen wijsen sone verblijdt den Vader, maer een sot sone beschaemt sijn moeder. Wie met den wijsen omgaet, die wordt wijs, maer wieder sotten gheselle is, die wordt hem ghelijck. Wie castijdinghe ende onderwijsinge laet varen, die verwerpt sijn eyghen ziele: Maer wie straffinghe wil hooren, die wort kloeck. Och mijn alderliefsten, en wilt van de castijdinghe niet wijcken. De WijsemanGa naar margenoot+ seyt: * Castijdet uwen Sone dewijle datter hope toe is.Ga naar margenoot+ Daerom myn alderliefste, en bedroeft u niet als ghy ghecastijt wordt, ende spreeckt | |
[Folio A2v]
| |
Ga naar margenoot+niet stuerlijck teghen de gene die u straffen: Een sachte antwoordt stilt de gramschap, maer een hert woort verweckt toorne: Als men u stuerlijck aenspreeckt, soo leert vriendelijck antwoorden, so sult ghy van alle menschen bemint worden: want ootmoedicheyt ende sachtmoedichheydt is beyde Godt ende den menschen aenghenaem. Voort, mijn lieve kinderkens, so vermane ick u, dat ghy u wacht voor liegen, want Ga naar margenoot+de leughenaers en hebben gheen deel in het rijcke Gods. Oock staeter geschreven: De Ga naar margenoot+leughenachtighe lippen zijn voor Godt een afgrijselijckheyt, ende ‡ wiens mont dat daer Ga naar margenoot+lieght, diens ziele sal sterven. Daerom, mijn lieve kinderkens, wilt u doch daer af wachten, want wie met leugenen omgaet, en is van niemant bemint. Ga naar margenoot+Mijn lieve kinderkens, wilt dit in uwe herte bewaren, mijn lieve schaepkens, * bewaert u tonge, dat sy geen quaet en spreke, noch en doet gheen bedrogh met uwen lippen, noch en doet gheen achterklap, want daer voor komt twist ende onvrede: ende Ga naar margenoot+Paulus leert ons met alle menschen vrede Ga naar margenoot+te houden, ist moghelijck. Ga naar margenoot+Mijn alderliefsten, wilt dit onthouden Ga naar margenoot+van uwer Moeder, ende dat ghy gehoorsaem zijt uwen ouders, ende wiens broot dat ghy eet, ende alle die u totter deught onderwijsen. Ende zijt altoos neerstich om u werck te doen, waer dat ghy zijt, want Paulus seyt: Ga naar margenoot+* Die niet wercken en wil, die en sal niet Ga naar margenoot+eten. Ende noch stater: ‡ Zijt neerstich om te arbeyden, op dat ghy wat hebt te gheven | |
[Folio A3r]
| |
den behoeftigen. Daerom en keert oft wendetGa naar margenoot+ u aensicht niet van den armen: † wie sijnGa naar margenoot+ ooren verstopt voor het geroep der Armen,Ga naar margenoot+ die sal roepen, ende niet verhoort worden. Maer Tobias leert sijnen sone, segghende: ‡ Sone, hebt ghy veel soo gheeft veel: hebt ghy luttel, soo gheeft van dat weynigh datGa naar margenoot+ ghy hebt, dat redelijck is. Een aelmisse van sijnen arbeyt, is God aengenaem. De Wijseman seyt: De aelmoesse drijft de sondeGa naar margenoot+ uyt. Noch leestmen van Cornelio ende Tobia, dat de Enghel seyde: V ghebeden endeGa naar margenoot+ aelmoessen zijn gekomen inde gedachtenisseGa naar margenoot+ voor den Heere, doen ghy met tranen badet, ende verliet uwe maeltijden om de dooden te begraven. Hierom zijt neerstich om te bidden, endeGa naar margenoot+ hebt den armen lief, want Christus heeft oock armen gheweest om onsent wille. Hierom zijt oock barmhertich, ghelijck u Hemelsche Vader barmhertich is, want sulckeGa naar margenoot+ sullen saligh zijn, ende sullen barmhertigheyt ontfangen. Ende leert oock † sachtmoedighGa naar margenoot† ende ootmoedich van herten zijn, sulcke zijn saligh, ende sullen dat aertrijck besitten Ende saligh zijnse die reyn van herten zijn,Ga naar margenoot+ want sy sullen Godt aenschouwen. Hierom mijn lieve kinderkens, en laet geen onreyne gedachten in uwe herten blijven,Ga naar margenoot+ maer becommert u met Psalmen endeGa naar margenoot+ Lofsangen, ende geestelijcke liedekens, sooGa naar margenoot+ en sullen de boose ghedachten gheen plaetse hebben. En laet oock gheen vuyl gheklapGa naar margenoot+ uyt uwen mont gaen, van alsulcke * salmen rekenschap gheven.Ga naar margenoot+ | |
[Folio A3v]
| |
Voort, myn alderliefsten, waer dat ghy zijt maeckt u de minste, ende en zyt by u selven niet wijs, maer laet u altijt onderwijsen van die boven u zyn, ende swijght altijdts als ander spreken. Vernedert u onder alle Ga naar margenoot†menschen, * want wie hem selven verheft, Ga naar margenoot+die sal vernedert worden: maer wie hem Ga naar margenoot+vernedert, sal verhooght worden. Want Ga naar margenoot+Christus die de meeste is, † heeft hem selven Ga naar margenoot+ de minste ghemaeckt, ons tot een exempel:Ga naar margenoot+ ende als daer staet geschreven: ‡ Hoe ghy grooter zijt, soo veel te meer verootmoedight u, soo wordt ghy Godt aenghenaem, want de groote heerlijckheydt Gods wordt van den ootmoedigen ge-eert. Myn Kinderen, zijt oock gherechtigh in alle hanteringe, want op den wegh der gerechtighen is het leven, ende op den gebonden padt en is gheen doodt. Het is den gerechtigen een vreught te doen wat recht is, maer een vreese den quaet-doenders. Voort verkiest u te gheneeren met den arbeydt uwer handen, u broot te eten met peys. En staet na gheen coopmanschap, noch becommeringe Ga naar margenoot+ van groote winninghe. * Het is beter weynich metter vreese Godts, dan groote Ga naar margenoot+schatten met onvreden. † Het is beter eenen Ga naar margenoot+droghe bete broots met rusten, dan veel geslagenGa naar margenoot+ beesten met onrusten. Myn Kinderkens, en bemindt oock de leckere spijse niet, noch den wijn. Die kostelijcke maeltijden begheert, en sal niet rijck worden, maer zijt te vreden met den arbeyt uwer handen. En overschat niemanden, maer zijt te vreden soo't redelijck is, ge- | |
[Folio A4r]
| |
lijck ghy aen my ghesien hebt. Ende en zijt niemanden lastigh, soo langhe als ghy den nootdruft kondt verkrijghen. ‡ Het is beterGa naar margenoot+ geven dan ontfangen. Ende Paulus seydt: * Als ghy u voetsel ende decksel hebt, so laetGa naar margenoot+ u ghenoegen. Alsoo myn lieve Kinderkens, wilt hierGa naar margenoot+ een exempel nemen, ende gaet voort in des Heeren weghen, altijdt met soberheyt ende danckbaerheyt, gelijc ghy my wel hebt hooren lesen van Daniel, van Sydrach, Mysach,Ga naar margenoot+ ende Abednego, die waren verkozen van den Coninck van Babylonien, om op ghevoet te worden metten selven wijn spijse die de Coninck aen syn Tafel at, op dat sy souden schoon zyn, om den Coninck te dienen, maer sy en begeerden niet dan moes ende water, sy wilden met soberheyt ende danckbaerheyt haers Vaders wet ende gheboden onderhouden inde vreese Godts, ende sy waren schoonder ende vetter, dan die van des Conincx leckere spijse aten. Alsoo ghetrouwelijck wandelden sy in des Heeren wegen, met bidden ende smeecken hebben sy den Heere behaeght, ende daerom heeft Godt groote dingen voor haer ghedaen, ende heeftse * verlost uyt den kuyl der leeuwen, ende uytGa naar margenoot+ den † vyerigen oven. Ende ‡ Joseph, als hy in Egypten verkocht was, so en heeft hy geenGa naar margenoot+ leckere spijse begheert, noch den wijn, omGa naar margenoot+ dat * hem de Egyptische Vrouwe sochte teGa naar margenoot+ verleyden, maer hy vreesde Godt, ende dieGa naar margenoot+ bewaerde hem: hy was met soberheyt ende met bidden Godt behagende, als dat hy gestelt worde een Overste over Egyptenlandt. | |
[Folio A4v]
| |
Siet mijn lieve kint, neemt hier aen een exempel van uwer jonckheydt aen, soo sult ghy Godt behagen, ende hy sal u bewaren van alle verleydinghe. Och mijn Schaepkens, ghy zijt noch in uwer jonckheydt, in uwer kindtschap, ghy hebt noch deel in uws Vaders rijck, siet dat ghy't wel bewaert, dat ghy niet en doet Ga naar margenoot+ghelijck * Esau, die gaf sijn erfdeel oft Ga naar margenoot+eerste-gheboorte voor een schotel vol moes, niet achtende de gebenedijdinghe sijns Vaders, hy gafse voor een vergankelijcke spijse: maer Iacob verkoos het beste deel, ende was God ende sijnen Vader ghehoorsaem, ende wandelde in des Heeren weghen met alder gherechticheyt. Siet, mijn alderliefste, staet nae de onderwijsinghe, op dat ghy meught gheleert worden, ende bekennen welck den rechten Ga naar margenoot+wegh is, want u staet nu te kiesen het leven oft de doodt, goet oft quaedt, het welck ghy u laet behagen, dat sal u gegeven worden, te weten: hebt ghy uwen lust tot het quaet, alsoo dat ghy verkiest des werelts geneuchte, daer alle ongerechtigheydt uyt komt, te weten: liegen, bedriegen, spelen, tuysschen, sweeren, vloecken, achterclappen, haet, nijdt, droncken drincken, banketteren, overdaet, afgoderije, giericheyt, oncuyscheydt, ydelheydt ende vuylen clap, dansen, ende alsoo voort, hoe wel dat dit voor de werelt geen sonde gerekent en is, maer ghenoeghte, so ist nochtans een afgrijselijckheyt voor des Heeren ooghen, &c. Daerom, mijn lieve Kinderkens, siet | |
[Folio A5r]
| |
toe, ist dat ghy uwen lust hebt tot alsulcke wercken, soo verkoopt ghy u eerste geboorte, oft u vaders erf-deel, voor een schotel moes, te weten voor een weynich tijtlijcke wellusten, ende dese leyden u totter verdoemenisse. Besiet oft alle den grooten hoop niet en verkiest desen wegh te gaan. Daerom heeft Esdras wel te recht geseyt: ‡ datmenGa naar margenoot+ veel meer aerde vint om aerden vaten te maecken, dan goudt om gouden vaten te maken. † Ende gelijck de groote vloeden derGa naar margenoot+ Zee meerder zijn dan de druppelen, also sullen sy meerder zijn, die verdoemt zijn sullen. Want ‡ daer isser veel geroepen, maarGa naar margenoot+ weynich uytverkooren, want sy en nemenGa naar margenoot+ haren roep niet waer, want Christus seydt: * Mijn schapen hooren mijn stemme, ende sy:Ga naar margenoot+ volgen my na: Maer dese volgen de groote hoopen der Godlooser ende der valscher Propheten. Daerom seyt Esaias: † De HelleGa naar margenoot+ heeft haer kaken wijdt open ghedaen, om de hooveerdighe, ende alle die ongherechticheyt doen, te ontfangen, alle die hen niet beteren en willen. Hierom siet mijn alderliefste, ist dat ghy u laet onderwijsen totter deught, soo sult ghy de stemme des Heeren volgen, ghelijck ghedaen hebben van Abels tijden af totGa naar margenoot+ noch toe, veele die gheleden hebben, sy hebbenGa naar margenoot+ versmaet gheweest, veracht, vervolght, ghedoot, om dat se de boose werelt met haer valsche Propheten niet volgen en wilden. Siet mijn alderliefste, * verkiest lieverGa naar margenoot+ onghemack te lijden met den Kinderen | |
[Folio A5v]
| |
Godts, op dat ghy meught met haer gheloont worden, want dese zijn daer, die alle schoone beloften toe komen, maer sy moeten Ga naar margenoot+veel lijden: want * het rijck der Hemelen Ga naar margenoot+lijdt ghewelt, en die gheweldighe sullent in nemen. Oock stater geschreven: † Met veel Ga naar margenoot+drucks moet ghy in't rijck der Hemelen Ga naar margenoot+gaen. Want David seyt: ‡ Wy worden als Ga naar margenoot+slacht-schaepkens totter doodt geleyt. Ende Ga naar margenoot+Paulus seydt: * Wy die leven, worden alle daghe ter doodt overghegeven. Noch stater Ga naar margenoot+gheschreven: † Ghy sult weenen, maer de Ga naar margenoot+werelt sal haer verblijden: ghy sult droevigh zijn, maer u droefheyt sal in blijschap verkeeren. ‡ Ghy sult een weynich tribulatie hebben, maer zijt ghetroost, ende zijt ghetrouwe totter doodt, ick sal u de kroone Ga naar margenoot+des levens gheven. * In de werelt sult ghy druck hebben, maer zijt ghetroost, ick hebbe Ga naar margenoot+de werelt verwonnen: Ende † God sal alle tranen van haren oogen afwasschen. Voort Ga naar margenoot+stater noch: ‡ De bruyloften des Lams zijn Ga naar margenoot+gekomen, de huysvrouwe maeckt haer bereyt, ende haer is ghegeven te kleeden met Ga naar margenoot+blinckende witte zijde: de zijde is de rechtveerdighmakinghe der Heylighen. Saligh zijn sy die tot den Avondtmael des Lams gheroepen zijn: * Dan sullen de rechtveerdigheGa naar margenoot+ blincken ghelijck de Sonne in haers Vaders rijck. Ga naar margenoot+Siet, mijn alderliefste, dit is het beste Ga naar margenoot+deel ende † loon al der ghenen die den Heere vreesen, ende in sijne wegen wandelen, ende Ga naar margenoot+sijne gheboden bewaren. Dit zijn die totten Ga naar margenoot+welcken de Heere seydt: ‡ V ghy Iacobs | |
[Folio A6r]
| |
wormken, ghy kleyn hoopken, * en wiltGa naar margenoot+ niet vreesen, † ick en sal u geen Weesen laten, maer ‡ ick sal u lieder Godt zijn, ende ghy sultGa naar margenoot+ mijn volck zijn, ende * ick sal u bewaren gelijckenGa naar margenoot+ den appel mijnder ooghen: Ia ist datGa naar margenoot+ ghy mijne ghebeden bewaert, † al waertGa naar margenoot+ ghy wegh ghevoert tot het eynde des Hemels,Ga naar margenoot+ soo sal ick u nochtans weder halen, Ga naar margenoot+ ende brenghen tot de plaetse die ick vercoorenGa naar margenoot+ hebbe. Och wie en soude sulcken Heere ende VaderGa naar margenoot+ niet liefhebben, ‡ die ons soo verkoorenGa naar margenoot+ heeft, ende * heeft ons sijn geboden ende wetten ghegeven,Ga naar margenoot+ te weten: sijn Euangelium, Ga naar margenoot+ het welck ons leert sijnen wille te doen ende sijn wel behagen, ende sulcke heeft hy erfgenamen ghemaeckt in alle de rijckdommen des Hemels. Och mijn lieve Kinderkens, dit heb ick gheschreven met tranen, u lieden vermanende uyt liefde, met een vyerigh herte, voor u biddende, oft moghelijck ware, dat ghy van dit ghetal bevonden moght worden, want als uwe Vader my ontnomen was, soo en hebbe ick my selven niet ghespaert, dagh noch nacht om u lieden op te brenghen, ende mijn ghebedt ende sorghe was altijdt om uwer salicheydt: ende noch binnen banden zijnde heeft dat altijdt mijn meeste sorghe gheweest, om dat ick u na mijn voorsichtigheyt niet beter beschicken konde: want als my gheseydt was dat ghy nae Oudenaerden, ende van daer na Brugge geleyt waert, dat veel my soo swaer, dat ick geen meerder droeffenisse gehadt en hebbe: maer als ick | |
[Folio A6v]
| |
dacht dat mijn sorghe oft beschicken niet Ga naar margenoot+helpen en moght, ende datmen * scheyden Ga naar margenoot+moet van alle dat men lief heeft in dese werelt,Ga naar margenoot+ om Christus wille, soo hebbe ick dat al inden wille des Heeren ghestelt, hopende noch altijdt, ende biddende dat hy u lieden bewaren wil in sijnder barmherticheyt, ghelijckGa naar margenoot+ hy * Iosep, † Mosen, ende ‡ Daniel bewaerde onder de Godloose menschen: ende het sal u also gelucken, ist dat ghy u beneerstighet te schicken na de waerheyt, soo sal de Engel des Heeren met u zijn, ghelijck Ga naar margenoot+hy was met Tobia, hem leydende, tot dat hy hem brochte in sijns Vaders huys, daer hy hem verblijde met sijnen Vader ende Vrienden, Godt danckende van sijnder grooter goetheyt. Alsoo oock, ist dat ghy de goede onderwijsinge wilt volghen, soo salse u lieden door alle perijckelen leyden, ende brengen tot uws Vaders huys, daer sulcken Ga naar margenoot+blijschap bereyt is, dat noyt oore ghehoort, noch gheen ooghe ghesien heeft, noch in gheen menschen herte ghecomen en is, wat blijtschap dat voor de uytverkooren bereyt is: Maer den uytverkorenen hevet Godt gheopenbaert door sijnen Geest. Daer toe wil u lieden brenghen dat Woordt des Vaders, door de barmherticheyt des Soons, ende de wijsheydt des heylighen Gheests moet u becrachtighen, dat ghy't aengrijpen meught, Amen.
Ga naar margenoot+DAvid mijn lieve Kindt, † ick wil u hier mede den Heere bevelen, ghy zijt die oudste, leert wijsheyt, op dat ghy u Su- | |
[Folio A7r]
| |
sterkens goedt exempel geeft, ende wacht u van quaet geselschap, ende van achterstraten te spelen met de quade knechten, maer leert seer lesen ende schrijven, op dat ghy verstandich wort, ende hebt malkanderen lief, sonder twist, ofte ghekijf, maer zijt vriendelijck de een den anderen: de wijste sal den slechten verdraghen, ende vermanen met vriendelijckheyt: de stercke sal met den krancken medelijden hebben, ende helpen hem al dat hy kan uyt liefden, de rijcke sal den armen bystandt doen uyt broederlijcke liefde: de jonghste sal den oudsten ghehoorsaem zijn in het goede: vermaent de een den anderen tot neersticheyt, om te wercken, op dat ghy meught bemint zijn: vermaent malkanderen tot goede wercken, tot sedigheyt, eerbaerheyt ende stilheyt: draget altijt sorge de een voor den anderen, want de tijdt is nu dat de liefde verkouden sal: Iae, waertGa naar margenoot+ moghelijck, de uytverkoren souden verleyt worden. Daerom siet toe, ende leert neerstigh de Schriftuere ondersoecken, op datGa naar margenoot+ ghy niet verleydt en wordt, maer houdt u altijdt aen dat eerste ende tweede gebodt, dat sal u te rechte leeren: En gelooft niet lichtelijck alsmen quaet van een ander seyt: maer ondersoeckt, ende maeckt geen beroerte alsmen u belieght, maer verdraghet om Christus wille. ‡ Hebt uwen vyant lief, ende bidt voorGa naar margenoot+ die, die quaet van u seggen, ende die u liedenGa naar margenoot+ aen doen, maer lijdt liever onrecht, dat datGa naar margenoot+ ghy een ander onrecht soudt doen: lijdt liever verdriet, dan dat ghy een ander verdriet sout aen doen: wort liever versmaedt, dan | |
[Folio A7v]
| |
dat ghy een ander versmaden soude: wordt liever belogen, dan dat ghy een ander belieghen soudt, laet u liever het uwe benemen dan dat ghy een ander het sijne benemen soudt: wordt liever gheslagen, dan dat ghy een ander sout slaen: ende alsoo voort. Siet, mijn liefste, dit wordt al door broederlijcke liefde ghewrocht, ende is al begrepen onder het tweede ghebodt, daerom moet ghy altijdt toesien, dat ghy niet en soeckt alleen u eygen profijt, maer draeght altijdt sorghe voor die, daer ghy hanteringhe mede hebbet, het zy jonck ofte oudt Voort, mijn lieve kinderen, Betken ende Tanneken, mijn lieve schaepkens, ick vermane u lieden in al dit selve, als dat ghy Ga naar margenoot+* ghehoorsaem wilt zijn den gheboden des Heeren, ende voort u Oomken ende Moeyken gehoorsaem zijt, ende voort u Ouders, ende alle die u totter deught onderwijsen: diens broot dat ghy eet, moet ghy onderdanigh zijn, in al dat tegen Godt niet en is, ende zijt neerstigh u selven altijdt vermanende om u werck te doen // soo salmen u lief hebben waer dat ghy woont: ende zijt niet Ga naar margenoot+kijfachtich, noch klapachtich, noch lichtveerdigh,Ga naar margenoot+ noch stout, noch stuer van spreecken,Ga naar margenoot+ maer vriendelijc, eerlijck ende stille, gelijck Ga naar margenoot+de jonghe dochteren toe behoort. † Bidt den Heere om wiisheyt u sal ghegheven worden: Ga naar margenoot+leert seer lesen ende schrijven, neemt u genoechteGa naar margenoot+ doen daer in, soo sult ghy wijs worden. Neemt Ga naar margenoot+u ghenoechte ende ‡ becommeringhe met Psalmen, Lofsangen, ende geestelijcke Liedekens, staet na de eenige vreught, leert den | |
[Folio A8r]
| |
Heere behaghen van uwer jonckheydt aen, als de heylighe vrouwen ende dochteren, gedaen hebben, gelijck Iudith: Ende EsterGa naar margenoot+ was een dochter die Godt vreesde, verciert met ootmoedicheyt, gracelijck, eerlijc, vriendelijck, ende vernedert van herten, ende daerom † heeft sy den Coninck Assuerus behaeghtGa naar margenoot+ boven alle andere dochteren: maer in haren Raet en was sy niet hoveerdigh, al wast dat sy met Conincklijcke kleederen blinckte, soo heeft sy haer vernedert met vasten ende bidden tot den Heere, voor hare broederen, dat sy moghten verlost werden uyt haerder vyanden handen, haer selven niet hoogher achtende dan een van de minste van haren broederen. Siet, mijn alderliefste, als ghy tot uwen verstande komt, soo siet doch toe dat ghy u verciert met goede wercken, te weten: de wercken des Gheest, dat is, alderley goetheyt,Ga naar margenoot+ vriendelijckheydt, sachtmoedichheydt,Ga naar margenoot+ ootmoedicheydt, ghehoorsaemheydt, lijdtsaemheyt, gerechtigheyt, sedigheyt, eerlijckheyt, reynigheydt, vreetsaemheydt, stantvastigheyt, barmherticheydt, wijsheyt ende neerstigheyt tot goede wercken, Gheloove, HopeGa naar margenoot+ ende Liefde: † God lief hebben boven alGa naar margenoot+ dat inde Werelt is, ende † uwen Naesten teGa naar margenoot+ doen, ghelijck ghy wilt datmen u doen sal: Ga naar margenoot+ daer aen hangt de gantsche Wet ende deGa naar margenoot+ Propheten.Ga naar margenoot+ Siet, mijn lieve Kinderkens, dit is deGa naar margenoot+ vercieringhe der Heyligen, &c. Och mijn alderliefste wilt doch na sulcken bruylofts kleet arbeyden, op dat ghy | |
[Folio A8v]
| |
meught met dat ghetal der kinderen Gods * in gaen tot de Bruyloft des Lams, daer Ga naar margenoot+sy blincken sullen gelijck de Sonne in haers Ga naar margenoot+Vaders rijck. Daer toe wil u brenghen de stercke handt des Heeren, die wil u leyden, gelijck hy † Israel uyt Egypten leydede, ende Ga naar margenoot+brenghen tot dat nieuwe Ierusalem, ende dat Ga naar margenoot+wy malkanderen moghen sien in den dagh der verrijsenisse met Blijschap. ‡ Hier mede wil ick u lieden den Heere bevelen, de * God Ga naar margenoot+Abrahams, de God Isaacx, ende de God Ga naar margenoot+Jacobs, die wil u bewaren tot den eynde des levens, Amen. Mijn lieve kinderkens, dit late ick u tot een ghedachtenisse oft Testament, ist dat ghy 't ter winninghe leght, ghy sulter meerder schat mede vergaderen, dan oft ick u veel rijckdommen achter gelaten hadde, dat verganckelijck is: want men kan het goet vander werelt verliesen door brandt, oorloghe ofte quade fortuynen. Daerom en is hy niet wijs, die sijn herte stelt op eet dat verganckelijck is, want wy niet een ure tijdts versekertheydt en hebben, wy moeten het alle achterlaten: daerom en zijt niet droevigh, al ist dat het selve dat wy hadden, verstroyt of verloren is, als Paulus seyt: Wy moeten alle mans roof zijn. Daerom moet ghy noch den Heere dancken, dat hy ons ghelaten heeft, tot dat ick u dus verre opghebrocht hebbe. Ende ist dat ghy in alder gherechticheyt wandelt: soo sal u de Heere ghenoegh verleenen: Neemt een exempel Ga naar margenoot+aen Tobias. Ende David die seyt: * Dat de gherechtighe geen ghebreck hebben | |
[Folio B1r]
| |
en sal, noch sijn zaet om broodt gaen. Hierom en zijt oock niet begeerlijck nae yemants goet of juweelen. Ende vergunt oock niemandt dat hy meer heeft dan ghy. En aensiet oock gheenen persoon om sijnder giften, maer volghet dat cleen hoopken die metter waerheydt wandelen inder liefden, want * de liefde is den bandt der volcomenheyt,Ga naar margenoot+ ende het gebodt van der liefden gaet alle gheboden te boven: daerom siet altijdt naGa naar margenoot+ te volghen die in der liefden meest wandelen, want † men kendt den boom aen sijneGa naar margenoot+ vruchten, hoe wel desen van alle menschen versteken worden: Maer alsoo heeft ChristusGa naar margenoot+ oock geweest: ‡ Ende de knecht en machGa naar margenoot+ niet beter zijn dan sijn Heer. Ga naar margenoot+ Hier mede wil ick u lieden adieu segghen, Adieu mijn lieve Kinderkens, ende Adieu mijn lieve Vrienden al te samen. Mijn alderliefste, al ist dat ons partijen seggen, dat u Vader ende ick diversch van geloove zijn, en gelooves niet, want hy heeft van den Doop ende Menschwerdinghe Christi de waerheydt beleden, in al dat hy begrijpen konde, ende heeft de gerechtigheyt vromelijck betuyght, ende sijn leven daer voor gelaten, u lieden tot een exempel den selven wegh wijsende, dien de * Propheten, de † Apostelen,Ga naar margenoot+ ende ‡ Christus selve gegaen heeft:Ga naar margenoot+ met veel druckx ende lijdens moest hy voorGa naar margenoot+ strijden, ende sijne Kinderkens achter latenGa naar margenoot+ om Christus wille: daerom doet dierghelijcken, want daer en is gheen anderen wegh. Sijt neerstigh om te lesen in't Testament, Amen. |
|