zich vernieuwende litterairhistorische onderzoek van het drama in de zestiende eeuw. De auteurs willen daarmee niet zeggen, dat met hun inleiding op dit spel alle facetten van dat onderzoek aan de orde zijn gesteld. Een diepergaande analyse van de verstechniek, de taalbehandeling, de stilistische kwaliteiten, de dramatische compositie en verwerking van het thema, en het onderzoek naar bronnen, auteurschap, de onderlinge afhankelijkheid van toneelschrijvers en naar de uitbeelding op het toneel, met alle daarmee samenhangende technische problemen van kleding, requisieten, enscenering en toneelopbouw kunnen eerst goed op gang komen, wanneer er meer, nu nog verscholen, tekstmateriaal ter vergelijking kan worden aangeboden. Na de publicatie van de Pyramus- en Thisbespelen door hetzelfde Instituut is dit een tweede, m.i. belangrijke, stap in de bedoelde richting. Ik hoop dan ook van harte, dat uit het rijke arsenaal van fotocopieën van handschriften en oude drukken in het Nederlands Instituut te Groningen spoedig meer gegevens openbaar zullen kunnen worden gemaakt, die naar mijn verwachting een duidelijker en zuiverder beeld zullen helpen vormen van de aard en de ontwikkeling van het rederijkerstoneel in de Nederlanden.
Dank zijn wij verschuldigd aan de Koninklijke Bibliotheek te Brussel, die het handschrift geruime tijd in de Universiteits-bibliotheek te Groningen ter bestudering beschikbaar stelde en toestemming gaf tot de uitgave van het spel. Ten zeerste waarderen wij de bereidheid van de uitgever en de redactie der Zwolse Drukken en Herdrukken voor de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, deze tekst op te nemen in hun reeks van filologische uitgaven.
Prof. Dr. C.A. Zaalberg en Prof. Dr. A. van Elslander, leden van genoemde redactie, danken wij voor het nazien van de drukproeven, waardoor op het laatste moment een aantal verbeteringen in de tekst konden worden aangebracht.
Groningen, december 1966
G.A. van Es.