Verzen voor de Leidse loterij en de rederijkerswedstrijd van 1596
(1994)–Jan van Hout– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 68]
| |
Kritische tekstuitgave
1. Jan van Hout (?): versjes op de loterijkaart van 1596
Deurleest dees Chaert// En 't gelt bewaert
Om in te legghen Ga naar eind1-2.
Der liefden aert Ga naar eind3-4// Thoont onbeswaert
Op Gods toesegghen,
5[regelnummer]
Die ons ghebiet// Hier te ontfarmen
Mij hebdy niet// Maer wel den armen Ga naar eind5-6.
In alle Steden// wilt u bereden Ga naar eind7
Om winnen 't Lot:
't Hooft wil dat leden Ga naar eind9// hier gaerne deden
10[regelnummer]
Na Ga naar eind10 zijn ghebot.
Geen uutvlucht vint// Om doen het best Ga naar eind11,
U ghelt dan wint// Dubbelt intrest Ga naar eind12.
Van overvloet// Den armen doet
Doch hier bijstant.
15[regelnummer]
Al 't swerelts goet Ga naar eind15-17// Men laten moet,
Wanneer Gods hant
Over ons quaet// Is opgheheven.
Want God seer haet// Die gierich leven.
De Heer oock sal Ga naar eind19-24// Elck over al Ga naar eind19
20[regelnummer]
Versien met Prijsen Ga naar eind20.
Die 't arm ghetal Ga naar eind21-22// Doof, blint, en mal
Bijstant bewijsen,
En visiteert// Berooft van sinnen Ga naar eind23,
't Loon ghij begeert// Sult boven vinnen.
| |
[pagina 69]
| |
2. Jan van Hout (?): Loterijreferein.
Refereyn op de heerlicke ende triumphante Loterije der Stadt Leyden.
1.
Begherelicke mensche, in giericheyt versot,
Niet op 't inwendighe dat God recommandeert Ga naar eind3,
Als dat ghij Ga naar eind4 d' arme luyden milt van u overschot
5[regelnummer]
Bedencken Ga naar eind5 wilt, naervolgende 't gebot
Des Heeren? Hier hebt 't ooch Ga naar eind6, dees les zijn woort ons leert:
Barmherticheyt Ga naar eind7. Van hem geen offer wert begeert.
De naecte leden dect Ga naar eind8-11, den honger maech wilt spijsen,
De keel van dorst versmacht drenct, crancken conforteert Ga naar eind9.
10[regelnummer]
Die zijn gestoct, gebloct Ga naar eind10, mit troost brengt verjolijsen,
Herbercht den vreemdeling, wilt vruntschap hen bewijsen.
Den hoochsten zielen Prijs Ga naar eind12 hier leyt, dit zeecker weet,
Voor alle Prijsen men dees waerde Prijs moet prijsen.
Tot desen eynde alleen tot Leyden es gereet
15[regelnummer]
Gemaect een Loterij, van t' beste metael gesmeet Ga naar eind15.
Daer mildelick legt in, men sal daer tot gheen scha// stijghen Ga naar eind16:
Wie mild inleyt Ga naar eind17, es prijs bereyt, en zalse hier of hierna Ga naar eind+// crijgen.
2.
De Casse Ga naar eind18 aenschout, verchiert met Prijsen veel uytwendich Ga naar eind+,
Daer toe des menschen hart verknocht Ga naar eind19 en hijcht bestendich:
20[regelnummer]
Dees t' inleg meest beweecht Ga naar eind20, elc poocht hier Prijs te winnen.
Maer u beweghen laet de liefde Ga naar eind21, die behendich
't Gemoet becruypt Ga naar eind22, en merct der armen noot ellendich.
Den hoochsten Prijs sult ghij hier of hier namaels vinnen.
Den armen mildelick en minnelick uyt minnen
25[regelnummer]
Reyct u hulp, gevende 't gunt Ga naar eind25 sij hebben van doen;
Alleenlick niet Ga naar eind26 die los zijn van verstant en zinnen,
Mer oock hem die bevalt Gods geest Ga naar eind27 't romelisoen Ga naar eind27,
Zuft Ga naar eind28, pest, daer van u al Ga naar eind+ de goe God wil verhoen.
Al dees Ga naar eind29-32, 't voornemen es, om vrundelick te ontfanghen Ga naar eind29.
30[regelnummer]
Men sorcht hier voor 't gebou alleen met meer te voen Ga naar eind30,
En voorts om alles te versorgen die bevangen
Met crancten zijn, en naer gesondicheyt verlangen
Als 't visken na de vloot Ga naar eind33. Voor dees wilt vroech noch spa// zwijgen Ga naar eind34;
Wie mild inleyt, es prijs bereyt, en zalse hier of hierna// crijgen.
| |
[pagina 70]
| |
3.
35[regelnummer]
Bij onsen ouderen, dien vast was ingheprent
Der armen gonst Ga naar eind36 (van outs doen Liefd' was tfondament Ga naar eind36),
Es menich testament gemaect, niet voor den armen
Alleen, mer tot gesticht Ga naar eind38 van menich rijck convent Ga naar eind+.
't Was schijn van Godes dienst. 't Gebruyck creech ander ent Ga naar eind39:
40[regelnummer]
't Was, van pijn en peen bevrijt Ga naar eind40, naer niet te zwarmen Ga naar eind+
't Nietich vagavyer Ga naar eind41. Die hier het drouvich karmen
Der armen stillen wil, geeft milt dewijl Ga naar eind42 ghij leeft.
Te laet want naer Ga naar eind43 de doot comt 't deeren Ga naar eind43 en 't ontfarmen:
't Goet es niet langer u Ga naar eind44, vergeefs men dan veel geeft.
45[regelnummer]
Zo lang elck levende es, en 't goet in handen heeft,
Staet het tot zijn gebiet Ga naar eind46: hij mach daer milt afscheyden Ga naar eind+.
Hier deur der zielen heyl deur Gods genade aencleeft;
Dus doende sal hem elck Ga naar eind48 in 't hoochste Ga naar eind+ een plaets bereyden.
Hij feylt, die meent Ga naar eind49 dat dit mer zij voor die van Leyden:
50[regelnummer]
Tes voor den vreemden meest. 't Gehoor hiertoe wilt dra Ga naar eind50// nijgen:
Wie mild inleyt, es prijs bereyt, en zalse hier of hierna// crijgen.
| |
[pagina 71]
| |
Prince.
De menichfuldicheyt der armen es zo groot,
Dat 't Gasthuys (of zijse al met liefden in haer schoot
Geneycht 't ontfangen es, de Povere compangie Ga naar eind54)
55[regelnummer]
't Gebou is veel te cleyn. 't Vernieuwen dwingt de noot Ga naar eind55,
Opdat de sulcke, dien vertrocken wert haer doot Ga naar eind56,
Haer leven sleypende hier mit druck, mit pijn onblije,
Bereyt sij goet logijs: dit 's 't slot Ga naar eind58 der Loterije.
60[regelnummer]
Jae cent pour cent Ga naar eind60. Ghij vint hier noch gunst noch pertije Ga naar eind+;
Den handel valt oprecht Ga naar eind61, het eerst so wel als 't lest.
De kaers die voren gaet, en licht die niet wel best?
Weest mitten drouven drouf, de giericheyt wilt haten.
De doot treet op u hiel, sij strijcken Ga naar eind64 sal de rest.
65[regelnummer]
Al wat ghij hier besit sal u, ghij dat verlaten;
Terwijl het dan es tijt, spoeyt u tot charitaten.
`Comt’, hoordy als God zal de goede van de qua// rijgen Ga naar eind67.
Wie mild inleyt, es prijs bereyt, en zalse hier of hierna// crijgen.
Liefd' es 't Fondament.
| |
[pagina 72]
| |
3. Jan van Hout: Gedichtje over liefdadigheid (voor loterij?)
Gij Heer verheven,
Die in 's hemels tent Ga naar eind2
Der armer smerten
Steets staen beneven Ga naar eind4,
5[regelnummer]
Tot 't geven went
Der lieder herten Ga naar eind5-6.
| |
[pagina 73]
| |
4. Jan van Hout (?): Chaerte voor de rederijkerswedstrijd 1596
CHAERTE
Uuyt-gesonden bij de witte ACOLEYKENS tot Leyden, aen allen Cameren des GRAEFSCHAPS van HOLLANDT.
Dat grijse zwaricheyt, die 't herte quelling brengt,
Verdriet en onlust baart, de rust ver is verstotelic Ga naar eind2,
Mit vreuchden zoeticheyt Ga naar eind3, bijwijlen wert vermengt,
Niet min profijtich is, als eerlic, prijslic, notelic Ga naar eind4,
5[regelnummer]
Die deur een misverstant, het vrolic zijn verpletten Ga naar eind6
Als het blijft ombepaelt Ga naar eind7, mit zijnen grens: en grotelic Ga naar eind+
Hem jegens zeden out, goet, nodich, derven zetten Ga naar eind8.
Wat is dezulcke haer doen Ga naar eind9? De Zon, niet om vernetten Ga naar eind+,
10[regelnummer]
Die 't al verquict en voet, deze Ga naar eind10 in zijn wagen Ga naar eind9-10 hooch
(Vergeefs doch) poogen voort te stellen ander wetten:
Jae nemen wech Ga naar eind9-12. Wat wert een staech gespannen booch?
Hij breect en berst zijn cracht, zijn strac ende sterc vermooch Ga naar eind13.
Dit overmerckende, de prince Ga naar eind14 daer Rethorijckelic
15[regelnummer]
Noch Liefd' is 't fondament, den broederen ten tooch
Stelt Ga naar eind15 't Acoleyken wit, en roupt ter feest gelijckelic
d' Hollandsche Cameren, daer consten noch zijn blijckelic.
Mey zessentwintich wilt voor Leyden al verschijnen
Om in te treen Ga naar eind19. Oncostelic en schoon Ga naar eind+ zij 't opper-cleet,
20[regelnummer]
't Welc 't onderste bedect. Ten eenen Ga naar eind20 wij ons pijnen Ga naar eind+,
't Ontfangen voor der poort Ga naar eind21 de Camers daer gereet Ga naar eind+:
Elc naer een vrij logijs Ga naar eind22, van ons dan wert geleet.
Den dranc die gij daer vint, aenvaert tot u verschoonen Ga naar eind23
In danc. Des Intrees zin Ga naar eind24 (t' is noodich dat men 't weet)
25[regelnummer]
Mit personeringen Ga naar eind25 beelt af, en wilt verthoonen
Het leven der Tyrannen: mit een, wat een beloonen
Zij oyt verworven hebben voor haer doot en naer Ga naar eind27.
Uut een geloofwaerdige Historie brengt chierlicke persoonen.
Stoops-vlessen Ga naar eind29, tweemael zes, van tin, puyr, louter claer
30[regelnummer]
Zijn des bestdoenders Ga naar eind30 loon Ga naar eind+. Den tweeden men voorwaer
't Getal van negene, in vereering zal genieten Ga naar eind31;
Den derden zes; voorts drie die volgen zal aldaer.
Elc mijde hem voor Ga naar eind33 schandael, spijt, en schimpich schieten Ga naar eind+:
Mer tracht deur const na eer, laet u d' arbeyt niet verdrieten Ga naar eind34.
35[regelnummer]
Des manendaechs 's mergens, omtrent den achten,
Schict u in 't selfd' habijt Ga naar eind36: wij comen u halen,
En geleyen op 't tonneel. Aldaer zal u wachten Ga naar eind37
Rethorica, wiens Ga naar eind38 minlic welcoom op u zal dalen,
En als Broeders ontfangen, mit lieflicke talen.
40[regelnummer]
Wilt dan den zin uwes Intree Ga naar eind40 haer adverteeren Ga naar eind+,
't Zij bij memory Ga naar eind41, of schriftlic: kent u, om niet te falen Ga naar eind+.
Ten hoochsten met zes clausen Ga naar eind42, wel min Ga naar eind+, na u zelfs begeeren,
Elx van vijftien regels wilt proponeeren Ga naar eind43.
| |
[pagina 74]
| |
Levert mit een Ga naar eind44 u Blasoen Ga naar eind+ aldaer beneven.
45[regelnummer]
Die 't schoonste brengt, zal men mildelic vereeren
Mit acht schenc-kannen; voorts zal men d' ander Ga naar eind46 geven
Zes; daer aen vier; het laechste zal aencleven
Twee. Die best pronunchieert Ga naar eind48 van ons verbeyt Ga naar eind+
Een Becken en Lampet Ga naar eind49, fraey gedreven Ga naar eind+,
50[regelnummer]
Deur zijn verdienst Ga naar eind50-51: want men voor een spreec-woort zeyt,
Die den eenen een deucht doet, d' ander een zorch bereyt.
Om schuwen alle twist, en wert hier niet gevraecht,
Want elc heeft gaern gelijc, de const zulx een afgrijsen// is:
Mer mit vier zeventienen Ga naar eind54, elc een ooc prijs bejaecht
55[regelnummer]
Op deze Regele, die zeer goet te bewijsen// is,
Voor een beveynsde paeys Ga naar eind56, een rechte crijch Ga naar eind+ te prijsen// is.
In als Ga naar eind57 hout vrije maet, laet u aen geen sillaben Ga naar eind57 knopen:
Mit eenen aessem uytgesproken, een verjolijsen Ga naar eind58// is Ga naar eind57-58.
Den hoochsten wert vereert mit zesse tinnen stopen Ga naar eind59;
60[regelnummer]
Den tweeden voorts mit vier; den derden staet zijn hopen Ga naar eind60
Op twee. En nademael Ga naar voetnoot61 't gezang 't hert meest verheucht,
Zingt in een Liedeken, Hoe Godes gonst staet open Ga naar eind62,
Voor die den armen bijstant doen, en toonen deucht.
Dat levert ons in prent Ga naar eind64, opdat het strec tot vreucht
65[regelnummer]
Des volx: hier toe laet een of meerder stemmen clincken.
Vier, drie, twee, cannen van fijn tin, tot prijsen zijn geveucht Ga naar eind66
Van 't werc Ga naar eind67; mer die best zingt, die zal men strac Ga naar eind+ beschincken
Mit Schalen, drie, twee, een, bequaem Ga naar eind68 om uyt te drincken.
Zo yemant lustich is Ga naar eind69, om geen tijt leech Ga naar eind+ te laten,
70[regelnummer]
En een vermaecklic spel, of boertich batement Ga naar eind70
Geleert heeft, nieut of out, hij mach de moeyt' aenvaten Ga naar eind71,
En hem verzeeckeren Ga naar eind72 een redelic present.
Wie van de vertste [sic] plaetse ons comen zal omtrent,
Voor een vereeringe drie cannen eygen blijven.
75[regelnummer]
Wat Camer coemt Ga naar eind75, die maect ons van haer comst bekent
Voor d'eersten dach van Mey, verwittigende ons door schrijven,
Opdat wij elcken een mit goet logijs gerijven.
Voorts noot men alle degeen, die nu ter tijt Camer houwen
Mit wil haers Overheyts Ga naar eind79 (daer jegens te verstijven Ga naar eind+
80[regelnummer]
Elc een hem mijden moet; die daet ons billic zou rouwen Ga naar eind80).
Ten laetsten verzoucken wij den broederen vol trouwen,
Uut elcke Camer een te stellen op 't Toonneel Ga naar eind82,
Om de gerechticheyt dees handels daer te aenschouwen Ga naar eind83,
En zien dat los van jicht Ga naar eind84 elc een becoemt zijn deel:
85[regelnummer]
Daer Liefd' is 't fondament, valt zelden groot gescheel Ga naar eind85.
| |
[pagina 77]
| |
5. Jan van Hout: Missive
Broeders in const// die ons u jonst Ga naar eind1
Op ons verzouc geschreven Ga naar eind2
Hebt: voor een groet// gezontheyt goet
Hier mede u com Ga naar eind4 beneven Ga naar eind1-4.
5[regelnummer]
Op d' uyr en dach// die u ooch zach Ga naar eind5
Daer naer Ga naar eind6 gij voor een wijl spoort Ga naar eind6
Vint u precijs Ga naar eind5-7// in Stadts logijs,
Alhier voor onzen Zijlpoort.
Ons cleyne macht Ga naar eind9// u daer verwacht.
10[regelnummer]
En opdat gij meucht min falen,
Een cort gedicht// in d' oor u vlicht Ga naar eind11:
Beantwoort dat op 't inhalen.
d' ordre Ga naar eind13 wezen zal// als 't blint geval Ga naar eind+
(Zoo 't es Ga naar eind14) zelf sprac in 't loten.
15[regelnummer]
Ons Magistraet// zulx weten laet
Aldus was 't daer besloten.
O Maechd Rethorica, comt bij Ga naar eind1, en ons u oordeel geeft
Hoe men bequamelixt u volc Ga naar eind2 hier zal vereeren,
Dat op haer blijde incompst voor ander niemant Ga naar eind3 voordeel heeft;
Mer elc blijve onvercort Ga naar eind4, niet clagende 't verneeren Ga naar eind+
5[regelnummer]
Van cost, const, staet, tijt, macht. Ke Ga naar eind5, zegt ons u begeeren.
`Trect 't lot.’ Ga naar eind6-7 't Es recht. `Wel aen. Maect loten als 't behoort:
Rolt, schud, loot los van jicht Ga naar eind7, wilt achterdencken weeren Ga naar eind+.
1.De jonst Ga naar eind8 grijpt 't voorste lot: 't Gouds Goudblomken comt voort.
2.Wie volcht? De Kempenblom Ga naar eind9, In liefden houtse accoort Ga naar eind+
10[regelnummer]
3.De derde? Aensiet de liefde Ga naar eind10, is d' Aeckerboom Ga naar eind+ gerievelic Ga naar eind+.
4.'t Acoleyken Blaeu, Versaemt met minnen Ga naar eind11 dees naer spoort Ga naar eind+.
5.Vijf? Es de Wijngaert-ranc, voor allen is zij lievelic.
6.Zes? Es 't Angierken Wit Ga naar eind13, 't onsteelt liefs harte dievelic,
Doch es 't in liefden trou, 't en zalse niet bezwijcken.
15[regelnummer]
7.Voor acht comt Cooren-aer, verdrijft tweedracht miskievelic Ga naar eind15:
8.Gy liefd Ga naar eind15-16/ 't Speelcoorntgen Ga naar eind16 dat u volcht/ moet trou doen blijcken.
Wie blijft er in den gront Ga naar eind17? Wie comt laetst binnen strijcken?
9.'t Es mit genuchten Ga naar eind18: volcht, o Coorens uytvercoren blom.
U compst mij zo behaecht, dat ic de hooge Rijcken
20[regelnummer]
Van mijn Parnas Ga naar eind20 verlaet en hier om u te hooren com.’
Van der poorten af, elc dan aldus geleyt wert
Naer der herberch, die voor elc van u bereyt wert,
Als in de Chaert gezeyt wert.
Goutblomken eel,
Uus logijs deel Ga naar eind2
Vint bij de Craensche schepen Ga naar eind3:
De Corper Gout
5[regelnummer]
U wert vertrout,
Want 't es uyt jonst begrepen Ga naar eind6.
| |
[pagina 78]
| |
Gij Kempen-blom,
In const niet stom Ga naar eind8,
Daerin Ga naar eind9 gij wint en voort stout Ga naar eind+:
10[regelnummer]
In de Noornberchse Ga naar eind10 Croon
Neemt vrij u woon-
-plaets, daer gij in liefde accoort hout.
Slaet u zaec goom Ga naar eind13,
Oude Aeckerboom:
15[regelnummer]
Comt hout hier binnenshuys school Ga naar eind15.
De liefde aenziet
Die u geschiet
Alhier in den Cabuys-cool Ga naar eind18.
Ons vreuchden rey Ga naar eind19,
20[regelnummer]
Blaeuwe Acoley,
Vermeert: Versaemt mit minnen.
Comt neemt 't besit
Van d' Arent Wit:
Goe herberch zult gij vinnen.
25[regelnummer]
Die van den dranc Ga naar eind25-27
Des wijngaerts ranc
Verhit, van consten vol stac,
Liefd' boven al
Plaets vinden zal
30[regelnummer]
En rusten in den Wolzac Ga naar eind30.
De Witte Angier
Haer test vint hier Ga naar eind32,
En mach daer op haer tand scherpen.
In liefd' getrou
35[regelnummer]
Zoo 't wezen zou
Comt vint 't Beleg van Handwerpen.
Het Fransche Schilt
Tot wasdom milt Ga naar eind38
(Och mocht men wreedtheyt smoren daer)
40[regelnummer]
Als herwerts spoet
Liefd' blijcken moet,
Ontfangt de geele Cooren-aer.
Fortuyn van Gout
't Speelcoorntgen out
45[regelnummer]
Haer Camer niet bezwijcken
Laet t' Haerlems zwaert
Alom vermaert,
In wien men trou ziet blijcken.
Valt in den schoot
50[regelnummer]
Der Leeuwen Root
Bevrijt van alle suchten:
Die const bejaecht
En mit u draecht
De Coornbloem mit genuchten.
Elc van u luyden zij verdacht Ga naar eind1// dat daermen u zal inneleyden Ga naar eind+,
U zal gezeyt zijn goede nacht// mit wat gedichts wij van u scheyden:
Gij meucht u daer wat toe bereyden Ga naar eind3.
| |
[pagina 79]
| |
Des maendaechs vrouch de clocke acht// wij d'eerste vijve Ga naar eind4 comen halen;
5[regelnummer]
De rest naer middach op ons wacht// gecleet: men leyt u in der zalen
Van const. Wilt dicht mit dicht vertalen Ga naar eind6.
Gelevert hebbende u Blasoen// men zal u weer naer u logijsen Ga naar eind7
Geleyden: daer zal t' uwaerts spoen// ons afscheyt Ga naar eind8: laet u const dan rijsen:
Wilt Rethorijclic eer bewijsen.
De waerning Ga naar eind1, broederen, die men hiermede zent
`Alleen wracht Ga naar eind2 goede jonst’, tot u luyden ons confrateren Ga naar eind+.
De grou Ga naar eind3 es dat de tong van dien, die niet gewent
En es voor 't volx gehoor te spreken, wat mocht tateren Ga naar eind4:
5[regelnummer]
't Welc meest beschaemtheyt Ga naar eind5 baert en oorzaec geeft van snateren Ga naar eind+;
En es: zou zijn Ga naar eind6. Dit schout Ga naar eind+, onthout hem doch Ga naar eind+ haer schateren.
De Broeders der Witt' Acoleyen
Mit ijver naer u comst verbeyen.
| |
[pagina 81]
| |
6. Jan van Hout (?): Maetclinckent-gedichte
Maetclinckent Ga naar eind1-gedichte, gepronuncheert Ga naar eind+,
Bij die van de WITTE ACOLEYEN,
Als men de Cameren heeft geforeert Ga naar eind3:
Daer zij naer Loting waren bescheyen Ga naar eind4.
Goude.
5[regelnummer]
Dees herberge vrij/ is Liefbroeders dij/
Eel Goudblomkens, niet ondorper Ga naar eind6/
Als ander daer ghij/ oock zout wesen blij/
Als in desen gulden Corper Ga naar eind8 Ga naar eind7-8.
Den dranck dien ghij vint/ uyt jonsten bemint/
10[regelnummer]
Laet die vrolick zijn uyt gonsten gepepen Ga naar eind10/
Goede jonst ontbint Ga naar eind11/ En weest eens gezint/
Rethorica heeft Uyt jonsten begrepen.
Catwijck op Zee.
Ghij Kempenblommen, niet om volsommen Ga naar eind13/
Thoont ghij u In liefden accoort,
15[regelnummer]
Die ghij Ga naar eind15 alommen/ zijt wel gecommen/
| |
[pagina 82]
| |
Daer Liefd' Ga naar eind16 is 't Fondament, het woort/
Dees herberch schoon/ alhier ten thoon Ga naar eind18/
Is voor u: draecht naer 't behoren zorch/
Dat liefd' ydoon Ga naar eind19/ woont inde Croon,
20[regelnummer]
Zeer constich gemaect tot Norenborch Ga naar eind20.
Vlaerdingen.
Den Akerenboom, is zeer wellecoom/
Vermits Ga naar eind22 zij ons van als gerieft Ga naar eind+/
Met huysingen vroom Ga naar eind23/ oock Schepen op 't stroom/
Tot 's menschen nut/ zij Aensiet Liefde,
25[regelnummer]
In de herberch gaet/ die hier voor u staet/
Hout daer eerlick zonder Confuys school Ga naar eind26/
Rethorica raet Ga naar eind27/ dat ghij drinckt op maet Ga naar eind+/
Het bier ghij vint/ in de Cabuys Cool Ga naar eind28.
Rotterdam.
Met Minnen verzaemt, zoo het recht betaemt Ga naar eind29/
30[regelnummer]
Dat men Verzaemt met minnen,
Dus broeders vernaemt Ga naar eind31/ van dat ghij hier quaemt/
Verheuchden harte en zinnen Ga naar eind32/
Dies wij ons vermeyen Ga naar eind33/ Blauwe Acoleyen,
Als die Const/ uyt vele pitten/ carent Ga naar eind34/
35[regelnummer]
Daer ghij zijt bescheyen Ga naar eind35/ doet uwer intreyen/
Neemt aen uyt jonsten 't huys van den witten/ Arent.
Haerlem/ Jonge Camer.
Gelijck den Wijngaert Ga naar eind37-38, van hem zelfs heeft zijn// aert/
Zijne vruchten voorts te brengen/
Zoo ghij oock med' fijn Ga naar eind39// baert in desen termijn// waert Ga naar eind+/
40[regelnummer]
U vruchten/ met groot verlengen Ga naar eind40/
Voorts te brengen/ ziet Edel Rancken wie 't/
Mocht benijen/ en 't herte vol stack Ga naar eind41/
Maer uyt liefden siet/ wij laten niet Ga naar eind43/
U te leyden in dese Wolzack.
Haerlem/ Vlaemsche Camer.
45[regelnummer]
De Witte angieren, in den Test zeer fiere Ga naar eind45/
Jeuchdich staet/ onder 't 's hemels douwe/
In elcken quartieren Ga naar eind47/ den mensch neemt plaiziere/
En bloeyen In liefden getrouwe,
Ghij vint propijs Ga naar eind49/ voor u een Logijs/
50[regelnummer]
Daer ghij zult commen u verstandt scherpen/
Rethorica wijs/ zal geven advijs/
Alhier in t' Belegge van Handtwerpen.
Catwijck opten Rijn.
Edel Coren-aren, die Constelick verclaren Ga naar eind53/
Die conste der Reden-rijcken/
55[regelnummer]
Uyt u men vergaren Ga naar eind55/ des menschen welvaren/
Met recht schrijft ghij/ Liefd' moet blijcken,
Hier in 't Fransche Schilt, doch intrecken wilt/
| |
[pagina 83]
| |
Om u aldaer nu wat te rusten/
De onruste stilt Ga naar eind59/ schout den Bacchus milt Ga naar eind+/
60[regelnummer]
In Conste wilt u verlusten Ga naar eind60.
Haerlem/ d' Oude Camer.
Speelcorenken jent Ga naar eind61/ jeuchdich excelent/
wiens fame/ als een bazuyne/
Clinckt al om omtrent/ onder 't firmament/
Dies in den gulden Fortuyne,
65[regelnummer]
't Bier daer ingeleyt Ga naar eind65/ voor u is bereyt Ga naar eind+/
Om u Broeders te vereeren/
Morgen ons verbeyt Ga naar eind67/ zoo ons Chaerte zeyt/
Om u zelven te presenteeren.
Haghe.
Ghij die Met genuchten, en edele vruchten Ga naar eind69/
70[regelnummer]
Ons bijcomt Ga naar eind70/ in desz [sic] Eeuwe/
En Leydsche gehuchten Ga naar eind70-71/ wij zonder duchten/
Logeren in den Roden Leeuwe,
O blom Ga naar eind73 vercoren, die wij naer behoren/
Achten voor 's menschen onderhout Ga naar eind73-74/
75[regelnummer]
Geleerde Doctoren Ga naar eind75/ men in u besporen/
Op wien den mensch hem meest betrout Ga naar eind76/
Al is 't dat hem namaels berout Ga naar eind75-77.
Leyden Vlaemsche Camer.
Gelijck was in Eden, niet zijnde den tweden/
Maer den eersten Lusthove Ga naar eind78-79 schone/
80[regelnummer]
Den Bome der Reden Ga naar eind80, en van quaet beleden/
In 't midden aldaer stont ten thone/
Zoo lustich plaisant lieflick abondant Ga naar eind82/
Is u Orange Leli, bloeyende/
En heerlick geplant/ alhier in Hollant,
85[regelnummer]
En blijft altijt In Liefden groeyende.
| |
[pagina 85]
| |
7. Jan van Hout: So yemant waer belast, eerste versie
So yemant waer belast Ga naar eind1 om een onderscheyd ende oordeel uyt te spreecken
Uyt twee vaten wateren, teffens Ga naar eind2 geschept uyt eenen loopender beecken,
Zulc zoude hem billicken Ga naar eind3 niet zo zeer hebben te bezwaren
Als wij rechters, die van ons overheyt belast zijn rechtvaerdelic te verclaren,
5[regelnummer]
Wie van allen hier bestdoenders Ga naar eind5 waren.
Oorzaecke: elc heeft hem Ga naar eind6 zo wel ende treffelicken gequeten,
De boucken overlopen Ga naar eind7, deurlesen, ondersocht de secreten,
De wercken ende daden zo met conste bespoeyt Ga naar eind8 niet, mer deurwrocht
En mit levende bewijsredenen Ga naar voetnoot9 zo gestelt, gebonden, verknocht Ga naar eind+,
10[regelnummer]
Als immermeer wesen mocht Ga naar eind10.
Zodat, indien het waer mogelic, redelic en behoorlic,
Om niet licht te zijn van wijsdom Ga naar eind12, bot en doorlic Ga naar eind+,
Wij zouden 't als een zaecke onscheydelicke Ga naar eind13, wien 't ooc zou moghen spijten,
Met Dolobella dit verzeynden Ga naar eind14 tot den Areopagyten Ga naar eind+,
15[regelnummer]
Om hen mit wijsdom te bevlijten Ga naar eind15.
Zo vreemden geschil, als men yewers oyt const hooren Ga naar eind17,
Van een Smyrmaensche vrou, die, hebbende van haren eersten man
Een zoon Abcd genaemt. Zij het tweede huwelic nam an Ga naar eind19
20[regelnummer]
Mit Spellen, dien zij Eefge gewan Ga naar eind20.
De zoonen groeien op, werden groot, comen tot manlicke perfectie Ga naar eind21.
Mer gelijc gemeenlicken Ga naar eind22 stiefvaders ende -moeders dragen affectie Ga naar eind+
Niet ten goeden, mer ten quaden zodanige kinderen Ga naar eind23
Die uyt 't voorbedde Ga naar eind24 gesproten zijn, zouckende haer schade Ga naar eind+ ende in alles te hinderen,
25[regelnummer]
En haer recht comende goeden Ga naar eind25 te minderen:
Zo zochten Spelle, de vader, ende Eefg, de zoon, bederf te bejagen Ga naar eind26
Den onnoselen Abc, zweeren in zijn doot Ga naar eind27, leggen hem lagen Ga naar eind+.
Hij valt er onwetende in. Zij smijten Ga naar eind28 hem t'samen doot,
| |
[pagina 86]
| |
Alleen om dat hij 't erff Ga naar eind29 niet meedeelen en zoude van dien hij eerst quam uyten schoot,
30[regelnummer]
Wesende Ga naar eind30 ettelicke duysent sestertiën Ga naar eind+ groot.
O onversadelicke Ga naar eind31 giericheyt, waer toe beweecht gij 's menschen harten,
Wat brout gij al quaets! Wat tyranniger parten Ga naar eind32
Sticht en bout gij Ga naar eind33 in 't onversadelic gemoet!
En als men al becomt Ga naar eind34, wat Ga naar eind34-35 quellage Ga naar eind+ dan 't harte deurwroet,
35[regelnummer]
Gezwegen van de zielverslinnende helsche gloet?
Letter, de moeder die haer eerste kint hadde gewonnen
Bij Grammaer, haren voorman Ga naar eind37, heeft 't schelmsche verraet ondervonnen.
Ende in haer zelfs overleggende Ga naar eind38, zo in slapen als waecken,
[ - ] de ijslicheyt der zaecken,
40[regelnummer]
Begeeft haer Ga naar eind40 geheel ter wraecken
En vermoort man en zoon; wert daerop gevangen voor Dolobella gestelt.
Z' en wond er geen douxken om, heeftet rondelic bekent en vertelt
Van begin totten eynde, 't hooft mit alle de leden Ga naar eind43:
Dat zij de geene die haer eygen kint moordadelic bestreden,
45[regelnummer]
Had mogen doden mit recht of reden.
Den proconsul Dolabella, de zaecken overwickende Ga naar eind46 aen beyden zijden,
Vont hem crachtich van redenen Ga naar eind+ bestrijden Ga naar eind47;
Wist niet om in de zwaerwichticheyt der zaecken te enden Ga naar eind48.
't Cryem Ga naar eind49 dootstraf, daer hem 's moers natuyrlicke treckingen Ga naar eind+ weer afwenden,
50[regelnummer]
Vont de zaec goet totten Areopagyten Ga naar eind50 te versenden.
't Crym was gewislic Ga naar eind51 groot: man en kint te vermoorden!
't Es scrickelick in de ooren van al die zulcx oyt hoorden.
Mer d' oorzaec was zo in de wetten der natuyren Ga naar eind53 ende volckeren gesticht,
Van mit haer tween Ga naar eind54 voorbedachte lage niet verongelijct 't onnosele wicht,
55[regelnummer]
Om 't goet Ga naar eind55, te berooven van leven en licht.
En 't onberispelic Areopagytsche oordeel wert er Ga naar eind57 over begeert.
De zaecke rijpelic gepondereert Ga naar eind58, hen Ga naar eind58 niet min en ging bezwaren
Dan Dolabella, ende gingen Ga naar eind59 bij een interlocutoir Ga naar eind+ verclaren,
60[regelnummer]
Dat naer 't verloop van hondert jaren
Men hem personelicken wederom zoude schicken Ga naar eind61
De twistende pertiën, om op eenige poincten van officiën Ga naar eind62 ende geen sticken Ga naar eind62,
Die in den verbale Ga naar eind63 niet en waren verclaert noch bekent,
Mondelinge te werden gehoort. Daer hangt 't proces noch en zal hangen zonder ent,
65[regelnummer]
Tot men de pertiën zent.
Waer onsluy mogelicken Ga naar eind66 in desen te vinden zulcken uytvlucht,
Wij zoudens zoucken. Lacen Ga naar eind67 neen! Dies Ga naar eind+ ons hart overluyt zucht.
't Es ons geboden Ga naar eind68, want van hen die ons regeren,
Ons plicht es hen te hoorsamen, dienen en eeren,
70[regelnummer]
En ons goetduncken voor hen te verneeren Ga naar eind70.
| |
[pagina 87]
| |
Daeromme, willende voldoen tot onsen last Ga naar eind71,
Hebben wij de zaecken al op 't nautste Ga naar eind72 doersien, doergront en doertast,
Gewict, gewogen, overleyt al in redenrijcke schalen Ga naar eind73,
Aenmerckende hier op const, daer op het 't menschelic falen,
75[regelnummer]
Dat ons balanche dee rijsen en dalen.
Gij, Redenrijcke Maecht Ga naar eind76, die ons solaes Ga naar eind+ en juychnisse
Aensaecht, 't es u bekent, geeft gij daervan getuychnisse!
U scholieren doch Ga naar eind78-80 verclaert en in den geest verlicht,
Hoe onbeveynsdelic Ga naar eind79, van afgonst los en jicht Ga naar eind+,
80[regelnummer]
Wij handelen in dit gericht.
Ay mij! 't Gesicht verdwijnt, mijn cracht vergaet, de leden bezwijcken!
Den last valt mij te zwaer, 'k bent ongewent, wee mijns, noyt desgelijcken
Benautheyt 't hert beclemt! Men ziet mij bracke Ga naar eind83 zweeten deur de huyt breecken.
Eel blom Ga naar eind84 Rethorica, helpt mij, in wien men ziet niet dan onconsten ruyt Ga naar eind+ steecken Ga naar eind+,
85[regelnummer]
En zelver wilt hier van u oordeel uytspreecken.
| |
[pagina 89]
| |
8. Jan van Hout: So yemant waer belast, tweede versie
So yemandt waer belast Ga naar eind1 te wijsen Ga naar eind+ en een oordeel uyt te spreecken
Van twee vaten wateren, op eenen tijt geschept uyt eender beecken,
Zulc zoude hem Ga naar eind3 billicken, doch niet zozeer mit redenen bezwaren Ga naar eind+,
Als wijluy Rechteren, die belast zijn rechtvaerdelicken te verclaren,
5[regelnummer]
Wie van allen hier de beste doenders waren Ga naar eind5.
Om d' oorzaec te verstaen: elc heeft hem wel en treffelic gequeten,
De boucken overlopen Ga naar eind6, deursien, doerzocht, doerlesen de secreten,
De wercken en daden zo mit const alleenlic niet bespoeyt Ga naar eind8, mer wel deurwrocht
En uyt levende bewijsingen Ga naar eind9 zo gestelt, zo gebonden, zo doerknocht Ga naar eind+,
10[regelnummer]
Alst immermeer Ga naar eind10 wesen en geschieden mocht.
Sodat, waer 't mogelic, waer' t redelic, of liever: waer' t behoorlic Ga naar eind11,
Om niet beticht te zijn van wijsdom bot Ga naar eind12, onwijs, onwis of doorlic Ga naar eind+,
Wij zouden 't als een zaec onvindelic Ga naar eind13 (wie 't ooc zou mogen spijten),
Als Dolabella deed, om hem in 't wijsen Ga naar eind+ oprechtelic te quyten Ga naar eind14,
15[regelnummer]
Verseynden Ga naar eind15 tot den Areopagyten Ga naar eind+.
Een also vreemden zaeck, als yemandt oyt te voor had connen hooren,
Van een Smyrniaensche vrou, die, hebbende van haren eersten man
Een zoon, Abecede genaemt. Zij het tweede huwelic nam an Ga naar eind19
20[regelnummer]
Mit Spellen, dien zij Eefgeha gewan Ga naar eind20.
De zoontgens groeyen op, werden groot, becomen Ga naar eind21 manlijcke dagen.
En als 't gemeenlic beurt Ga naar eind22: zulcken gonst als men gewoon es toe te dragen,
Niet om te vorderen, mer om te crencken en te verhinderen
Die uyt het eerste bedt Ga naar eind24 in echt geteelt Ga naar eind+ zijn - wettige kinderen
25[regelnummer]
In heur goet recht men, lacen Ga naar eind25, zouct te minderen -
| |
[pagina 90]
| |
Só Ga naar eind22-26 zocht de stiefvaer met Eefgeha 't bederf te bejagen Ga naar eind26
d' onnosele Abecede. Zij zweeren hem doot, leggen hem bedriechlic lagen Ga naar eind27.
Onwetende, heylaes, hij valt erin. Zij smijten hem te zamen doot Ga naar eind28,
Alleen omdat hij 't erf Ga naar eind29 niet deelen zou van dien hij eerst Ga naar eind+ quam uyten schoot,
30[regelnummer]
Veel duysenden sestertiën Ga naar eind30 zijnde groot.
O onversadelicke Ga naar eind31 goutgiericheyt, waertoe beweecht gij de harten
Des menschen! Ach, wat quaet gij brouwen cont, wat tirannycker parten Ga naar eind32
Gij sticht en bout Ga naar eind33 (ay mij) in 't onversadelicke Ga naar eind+ [ - ] gemoet!
En alsmen u becomt Ga naar eind34, hoe wert het hart van u geknaecht, deurwroet,
35[regelnummer]
Gezwegen van de zielverlies in de helsche gloet Ga naar eind35.
De moeder Lettere die 't zelve haer kint Ga naar eind36 in echt, ziet, had gewonnen Ga naar eind+
Bij haren eersten man, Grammaer genaemt, 't schelms verraet heeft ondervonnen Ga naar eind37.
Elc denc, hoe 't moerlic Ga naar eind38 hart dat overley Ga naar eind+, zo in slapen als in waecken!
Hoe zij daer meer op peynst, hoe haer meer quelt de onmenslicheyt der zaecken.
40[regelnummer]
Zij nemt besluyt en geeft haer heel ter wraecken Ga naar eind40:
Vermoort haer man [en] zoon. Zij wert gehecht Ga naar eind41, voor Dolabel gestelt,
Gehoort Ga naar eind42. Z' en wint daer geen wit douxken om: zij heeft de zaec vertelt,
Zowel 't eynde als ooc 't begin. Z' heeft zonder dwang bekent, *ron*t uyt beleden Ga naar eind43,
Dat zij zodane twee Ga naar eind44 die haer lieve kint moordadelic bestreden,
45[regelnummer]
Ooc doden mocht mit recht of ooc mit reden Ga naar eind45.
De proconsul Dolabel overweecht de zaec te recht Ga naar eind46 aen beyden zijden,
Mer voelde hem zelven in 's herten hol nu hier, nu daer bestrijden Ga naar eind47.
Der zaecken wichticheyt was, ziet, zo groot: hij constse niet deureynden Ga naar eind48.
Dootstraf vereyste 't cryem Ga naar eind49, de tocht van 't moerlic hart Ga naar eind+ hem daer of weynden;
50[regelnummer]
Vont goet de zaeck t' Athenen te verseynden.
Gewis, het criem was groot: zijn man en kint de vrou zelfs te vermoorden Ga naar eind51,
't Es screckelic in d' oor Ga naar eind52 voor hen die zulx oyt voorquam of verhoorden Ga naar eind+.
Mer de bewegende oorzaec Ga naar eind53 zo in de wet van aert en volckeren was gesticht Ga naar eind+,
Mit voorbedachter laech Ga naar eind54 zij mit hen tween Ga naar eind54-55 geensins ver*..*rt 't onnosel wicht,
55[regelnummer]
Beneffens 't goet, te nemen lijf en licht Ga naar eind55.
Hij schictse Ga naar eind56 naer Atheenen mit het proces, zulx als 't was gefurneert Ga naar eind+,
Der straten [ - ] daer over wert begeert.
De zaec gepondereert Ga naar eind58 den Raedt niet min en bracht Ga naar eind+ aen groot bezwaren
Alst Dolabella deed, en gingen 't saem een vluchtoordeel verclaren:
60[regelnummer]
Dat naer 't verloop van d' eerste hondert jaren
Men hem weeromme zou zelfs in persoon in rechten daer beschicken Ga naar eind61,
Die claecht en wert beclaecht, om op poincten van officie Ga naar eind62 en zulcke sticken Ga naar eind62,
Die in 't proces verbael Ga naar eind63 niet angehoert en zijn, noch zijn bekent,
Bij mont te zijn gehoort Ga naar eind64. Daer 't proces en blijft hangen zonder ent,
65[regelnummer]
Tot men aldaer de verresen Ga naar eind65 pleyters zent.
| |
[pagina 91]
| |
Waer onsluy mogelic Ga naar voetnoot66 in desen ooc te vinden zulcken uytvlucht,
Wij namens gaeren aen. Mer, lacen Ga naar eind67, neen - dies Ga naar eind+ ons hart overluyt zucht.
't Es ons geboden Ga naar eind68, want van hem die God gaf Ga naar eind+ over ons 't regeren,
Wij zijn mit eedt verplicht gehoorsaem hem Ga naar eind69 te zijn, te dienen, eeren
70[regelnummer]
En 't geen ons dunct Ga naar eind70 voor haer wil te verneeren.
Daeromme willende, gelijc 't behoort, voldoen tot onsen last Ga naar eind71,
Hebben wij de zaecken al op 't aldernautst doerzien, doorgront, doertast,
Gewict en overleyt, gewogen ooc in redenrijcke schalen Ga naar eind73;
Aenmerckende hier op const, aen d' ander zijde op 't menschelicke falen,
75[regelnummer]
Want dees bylanch Ga naar eind75 rijst 't oordeel en doet dalen.
Gij, maecht Rethorica, die ons solaes Ga naar eind76, ons vreuchde en juychnisse
Aensaecht, wien ooc ons doen heel zijn bekent, geeft gij getuychnisse:
Verclaert Ga naar eind77 u Jongeren Ga naar eind78, alhier geschoolt Ga naar eind+, den geest, 't gemoet verlicht,
Hoe onbeveynsdelic Ga naar eind79, van afgonst los, van gonst vrij, vrij van jicht Ga naar eind+,
80[regelnummer]
Wij handelen in dit u treffende gericht Ga naar eind80.
Den last valt al te zwaer mijn schouderen, wee mijns, noyt diergelijcken!
Ay mij, 't gesicht verdwijnt, mijn cracht vergaet, de leden mij bezwijcken!
Benautheyt 't hart beclemt, men ziet mij 't bracke Ga naar eind83 zweeten deur de huyt breecken.
Prince Rethorica, helpt mij, in wien niet dan onconsten ruyt Ga naar eind84 steecken Ga naar eind+,
85[regelnummer]
Comt hier, wilt zelfs hier van u oordeel uytspreecken.
| |
[pagina 93]
| |
9. Jan van Hout: Constlievende geesten
Constlievende geesten, wiens ijver wert vermaert wijt,
Die om const-ouffeninge hier vergaert zijt,
Gij mij zo veel Ga naar eind3 wel waert zijt, dat ic anneem *hier* 't geblijf.
'k Zal dees zaeck oordelen, wechnemende u van gekijff Ga naar eind4,
5[regelnummer]
Daer van den liefde Ga naar eind5 alleenlicken 't fondament es,
En spreeckende van een zaecke die mij ten hoochsten bekent es;
't Welc doende zult gij verstaen dat ic, van 't hooge herwerts Ga naar eind7 gesonden,
Aen u luyden wetten of gewoonten niet geheel ben gebonden.
prijs opten intrey
| |
[pagina 94]
| |
Comt voort Speelcoorntgen, mijn trou tot u moet blijcken,
10[regelnummer]
Gelijc de u Ga naar eind10 tot mij. Gaet gij naer huyswaert strijcken Ga naar eind+
Mit d' alderhoochsten prijs gestelt tot Ga naar eind11 den intree.
Blaeu Acoleyken, dat mit minnen versaemt Ga naar eind12 in dezer stee,
U staet den tweeden ree Ga naar eind13, weest dat te huyswaert draechlic.
Voor die als derde volcht, mijn ooch best was behaechlic
15[regelnummer]
De Haechsche Corenblom, zij quam hier mit genuchten.
Verbeyt Ga naar eind16 wat broederen, hout op u pijnlic zuchten,
De const en was niet min Ga naar eind17 van dien ic gaen verbij.
Comt Catwijc opten Zee, de vierde maec u blij Ga naar eind18
En berchtse onder de pij niet, steltse vrijelic voort Ga naar eind19,
20[regelnummer]
Lief Kempenblomtgen waert, hout doch in liefden accoort.
prijs van best pronunchieren
Welaen die Ga naar eind21 van Den Haech, die u hier quaemt presenteren
Mit genuchten, ontfangt u loon van 't beste pronunchieren Ga naar eind22
Den zin van u intree Ga naar eind23. In 't vorder, ziet, mijn liefde
Moet blijcken, Coornaer, tot u, want gij ooc geriefde
25[regelnummer]
Mijn oor Ga naar eind24-25 mit zoet gehoor, daer van ic hier beduyt maec Ga naar eind25;
Ontfangt dan kannen twee voor u naest besten Ga naar eind26 uytspraec.
extraordinaryse prijsen Ga naar eind*
Daer vijfentwintich schutteren, in consten even fraey Ga naar eind27,
Zijn schietende om hooch naer eenen papegay Ga naar eind28,
Wat meesters d' andere zijn Ga naar eind29, 't mach hen wel wat verdrieten,
30[regelnummer]
Mer van hen alleen één den zelve gaet ofschieten,
Niet dat de schuttersconst in d' ander zij te min;
Soe es 't mit uluy al, 't welc ic rondelic bekin Ga naar eind32.
Daer was niet een intree, daer de berisper aller zaecken Ga naar eind33,
Of hij 't meest wilde doen, mit recht zou mogen laecken Ga naar eind34.
35[regelnummer]
Dit dan mij *nu* beweecht daervoor tot een belooninge,
Aen dien beste bewijs Ga naar eind36 van haer intreys vertooninge
Deden op he[t] toonneel. Eerst u, o Haechsche Coornbloem,
U bewijs mij best beviel, gij en hebt geensins verloren roem,
Acht vlessen; zes voor u o Haerlemsche Witte Angier,
40[regelnummer]
Twelc es getrou in liefd; gij Goutblomken vier
Uyt Jonsten *hier* *an/be*grijpt; twee commen tot u loopen,
Wijngaertranc, liefd boven al, al fijne tinnen stopen Ga naar eind42.
prijsen van 't blasoen
Es dat nu zo bestelt Ga naar eind43? Tot recht: laet ons nu spoen Ga naar eind+
En vorderen Ga naar eind44 den prijs van zo menich schoon blasoen.
45[regelnummer]
Om dit mit recht Ga naar eind45 te doen mijn hart, ziet, in gequel es.
Wie zien ic hier doch staen? Welcoom, geest van Appelles Ga naar eind46!
Protogenes Ga naar eind48, Appollodorus Ga naar eind+: welcoom, gij grote
En vermaerde schilderen *in* u voorduysentjarige tijt Ga naar eind49!
| |
[pagina 95]
| |
50[regelnummer]
U heerelicken faem (of 't Cloto Ga naar eind50 ooc benijt,
Die de lichamen verslijt Ga naar eind51 en daernaer ooc de wercken)
Kan niet versleten zijn, zo lang men in 's hemels percken
De clare zon zal mercken. U zien ic daer ooc staen,
55[regelnummer]
Durer Ga naar eind56, Frans Floris Ga naar eind+, Bloclant Ga naar eind+. Staet gij daer, o cleyne siel
Van den groten Lucas Ga naar eind57, die dese *u* Leytsche stadt
Hebt vereert, vermeert, vermaert tot aen des werelts enden?
Al maect gij t*saem* van ons eeu [ - ] de tweede bende Ga naar eind59-60
60[regelnummer]
Niet min en zijt vermaert dan d' eerste. U namen sterven
Geensins, maer zullen saem *des* werelts d*it/us* *beërven*.
[drie losse regels, fragmenten:]
Dees daet doet u verwerven de lichte pluym.
En heeft den teuch van der vergetelicken *hel v..* Leten Ga naar eind63
Den lost tot schilderen in u niet doen vergeten
65[regelnummer]
Heeft u Mercurius uyt d' Eeliseeusche landouwen Ga naar eind65
Alhier voor mij gestelt om hier met lust t' anschouwen
En dienen mij van raet [ - ] malcanderen
Van d' Haerlemsche C C [ - ] Van Manderen.
Den levendige druyven Ga naar eind69 die gij opte dode panelen
70[regelnummer]
Hier stelt en spreeckende maect deur u onsterflicke pincelen,
Den prijs te boven gaen zo wijt, zo zijt, zo verre,
Als Phebus Ga naar eind72 vlammige ooch voor d' aldercleynste sterre.
Constrijcke handen Ga naar eind73-76 weest gegroet, gij *wert/want* zijt waert
d' onsterfelicheyt, en of wel de verslindende aert
75[regelnummer]
Naer gij *uns* levensloop ooc deese wert bederflic,
Zo blijft doch uwe naem mit al de deese Ga naar eind76 onsterflic.
Mijn oordeel geve ic dan Ga naar eind77-78, dit doende en es mijn pogen,
Geensins u const te schatten, alleenlic *mer* vertogen.
Gij [Haerlemse Witte Angieren,] die alhier brocht
80[regelnummer]
't Geen door de hant van [ Carel van Mander] es gewrocht:
Te draechloon hier ontfangt voorts 't hoochst, tweemael vier kannen.
Gij [Speelcoren] zes [ - ] de vier anvaet gij mannen
Van [ - ] ziet gij breet gaen
[ - ] de twee voor u gereet staen.
85[regelnummer]
Hoe bevalt mijn oordeel u, gij Coijschen Apelles Ga naar eind85,
Voorts geesten al te saem? Zij wijsen dat het wel es Ga naar eind86.
prijsen van den reviereynen
Tsa, brengt hier aen 't buffet Ga naar eind87 de constige reviereynen Ga naar eind+,
Te geven prijs daerof Ga naar eind88 als*nu/men* ziet es mijn meynen Ga naar eind+.
't Es wel, 'k verstaen elx zin Ga naar eind89. Zo hier mer menschen-ramen Ga naar eind89-90
90[regelnummer]
Creech plaets, men zey gewis: `Zij winnen 't al te samen’.
'k Geeff u geen ongelijc Ga naar eind91-92, gij rechters, van bezwaert
| |
[pagina 96]
| |
Te zijn, daerin bij u yet rechts te zijn verclaert.
Gij billic Ga naar eind93 zeggen zout malcanderen: `Zij bennen
Gelijc als eyeren, geleyt van eender Ga naar eind94 hennen’.
95[regelnummer]
Doch Ga naar eind95 esser wat verschils, niet veel, dit es mijn woort.
Ons Vlaerdings Aeckerboom, in liefden hout gij accoort,
Mitten hoochsten prijs gaet voort. Den tweeden prijs zal winnen
't Acoleyken Blaeu van Rotterdam, versaemt mit minnen.
Al blijft de laechste staen Ga naar eind99, ic weet zij brengt u vreucht,
100[regelnummer]
O Hollants Haechsche hof: anvaertse mit geneucht.
Al d' ander broederen en rethrosijnsche telgen Ga naar eind101,
Neemet mij ten besten of Ga naar eind102, en wilt u des niet belgen Ga naar eind+:
U wercken constich zijn deurwrocht, verstandich, leerlic Ga naar eind103
En voor der hoorderen Ga naar eind104 niet min dan d' ander heerlic.
105[regelnummer]
Ic overwooch de const in d' alderbeste schalen
Die 't duyst deel van een aes Ga naar eind106 òf rijsen doen, òf dalen.
best pronunchieren
Mer evenwel en dient u stemme niet verneert Ga naar eind107,
Gij die best ende naestbest dit hebt gepronuncheert:
Een becken en lampet Ga naar eind109 daer voor neemt, Trou moet blijcken,
110[regelnummer]
En cannen twee van tin gij, Aeckerboomsche rederijcken Ga naar eind110.
prijsen op 't liedeken
Het soetges*an*gt geluyt voel ic noch in d' ooren tuyten
Al meer dan harpen, veelen Ga naar eind112, [ - ] luyten Ga naar eind112
En fluyten. De liedekens bij mij gehoort,
En est niet billicken Ga naar eind114 dat die ooc comen voort?
115[regelnummer]
Gewis jae Ga naar eind115. 'k Hebbe die in 't lang Ga naar eind+ gecomponeert
Mit mijn gesustere Ga naar eind116, die volgens mijn begeert Ga naar eind116-7
Gestelt heeft in den mont te spreecken dees sententie Ga naar eind117.
Gij Haerlemsche Witte Angier, van u maecke ic eerst mentie Ga naar eind118:
U comt den hoochsten prijs van 't liedeken, mer niet
120[regelnummer]
Van het gesang. De tweede naer de Rotte vliet,
De Rotte die u, o Erasmus' stadt, maect schatrijc.
Het laechst vaert langs den Rijn en eynden zal tot Catwijc,
prijsen opt singen
Bij de gele Coerenaer. Mij rest de melodye
Alleen. Daervan het hoochst Ga naar eind124 't gemoet zal maecken blije
125[regelnummer]
Van d' Acoleyken Blaeu. Het tweede gaet het pat
Van 't lant, gij die van outs ons Graven u naem Ga naar eind127 hebt gegeven,
Al lang tevooren eer men Hollandt vont bescreven Ga naar eind128;
Met recht zo hebt gij van outs van eeu tot eeu
130[regelnummer]
In uwen schilt gevoert den Hollandischen leeu.
En d' alderlaechste prijs nae zulcken Wijc zal vaeren,
Die staechs Neptunys Ga naar eind132 slaet mit zijne bracke baeren.
| |
[pagina 97]
| |
prijs op 't vertste comen
Nu wil voorts de zaec ten eynde voor en naer bringen.
Gij die van verst hier quaemt neemt uwen prijs, o Vlaerdingen,
135[regelnummer]
Die van de Leytsche stadt ooc liny-recht gemeten,
Eenige hondert roeden Ga naar eind136 meer dan Haerlem zijt gemeten,
Als Geometria mijn zuster Ga naar eind137 mij verhaelt,
Zo zij in de chijferconst (ic meen wel neen) niet faelt.
Tot u nu nederdaelt mijn woort, die clouc zijt spoeyende Ga naar eind139
140[regelnummer]
Ende zouct de rechten const alhier, In liefden groeyende;
Gij, die alleen Ga naar eind141-4 om vre Ga naar eind141 verlaetende de Wit-
te Lelie, deurdien Beverwijc was in 't besit
Van dien, en om mit hen in twisten niet te comen
d' Oraingie Lelie mit gunst hebt angenomen.
145[regelnummer]
Van u waerde Ga naar eind145 overheyt geen prijs alsnu verbeyt Ga naar eind+,
Hoe wel u luyder niet minder heeft gegreyt Ga naar eind146
Mijn ooch, zo van de intrey Ga naar eind147, de verclarende balade,
Van 't constich refereyn gij en quaemt geensins te spade Ga naar eind148,
Van lustich liedeken, van melodieus gesing,
150[regelnummer]
Van claer en heldre stem, en zonderling
Van constelic bewijs had gij prijs mogen winnen.
'k En had, gelovet mij Ga naar eind152, niet voor u connen vinnen,
Mer zo u overheyt doet wijse en cloucken raet Ga naar eind153,
Voorsiende dat daer uyt twist, tweedracht of eenich quaet
155[regelnummer]
(Dat in dees tijt best diende gemijt) hadden connen rijsen,
Vont zij ongoet dat gij ontmoet zout zijn mit prijsen Ga naar eind156.
Laet u dan zijn genouch dit openbaer getuygen Ga naar eind157
En wilt voort zo gij doet mijns consten melc insuygen.
Voor 't spelen, broederen, werden bij mij vereert
160[regelnummer]
Geensins de conste Ga naar eind160-1 van die yet heeft gecomponeert:
Ic neem alleen mijn ooch op 't handelen van spelen.
Voldoet dus mijn begeert, gij Liefde es tFondament,
Vermanende yegelick dat zij van geen getreur rasen Ga naar eind163,
Het Witte Angierken zes, den Aeckerboom uyt deelen
165[regelnummer]
Wilt vier, 't Goutblomken twee, al fijne tinnen fleurvasen.
Dit zijn mijn oordeelen, wilt u hier naer gedragen Ga naar eind166.
Zijt gij mijn broederen Ga naar eind167, zo veel van u gewagen,
Mijt u te zeer te jagen naer prijs. Verdempt Ga naar eind168 in u
Te groten zelfmin Ga naar eind169 - 't es mij gewis een gru Ga naar eind169
170[regelnummer]
Om dit te zeggen nu de liefde mij van dit hof dringt -
Denct bij u zelven eens hoe schandich eygen lof stinct.
In als hout middelmaet Ga naar eind172, in allen zaecken,
Noch prijst u zelven niet, noch wilt u zelfs niet laecken Ga naar eind173;
Zouct const vermeerdering, blijft in de gestelde paeyen Ga naar eind174.
175[regelnummer]
Wilt op u benijders, die veel zijn, doch naerstich waecken Ga naar eind175,
Op dat den heeschen haen Ga naar eind176 (ke Ga naar eind176 broeders, laet u raeyen Ga naar eind176)
Uyt zijn verschorde crop u niet langer gae becraeyen!
|
|