| |
| |
| |
| |
fol. 1 recto
E.V.B.: |
Eerwaerdigen Vader (aanspreektitel voor geestelijke) Brueder (aanspreektitel voor minderbroeders) |
kakelycsche: |
onzin uitkramend, wellicht hier ook een verband met het Latijnse ‘cacolycus’ dat ‘verdorven’ betekent. Beza in zijn prozaopdracht aan de Hongaarse, erasmiaanse humanist Andreas Dudith (Poemata 1569, p.17) heeft het op deze bladzijde maar liefst drie keren over de ‘cacolyca Ecclesia’, waarmee hij de Roomse Kerk bedoelt |
in schaepsgraeu gecleet: |
zij droegen toen kennelijk nog niet de later bekende bruine pijen, ‘grau als ezels’ luidt de kleuraanduiding van Marnix (Bijenk. I, 290) en ‘sy dragen [...] eenen graeuwen rock, om te toonen dat sy [...] den wolven in penitentie gelijck zijn’ (Ibid. II, 89). Tevens toespeling op Mt 7:15. |
guede wercken: |
de werken van barmhartigheid (Mt. 25:35-46) |
gelijc men den boom .... kent: |
Mt. 7:16-20 |
onzienlicke harten: |
onzichtbare harten, hier ook sarcastisch: onooglijke, lelijke harten |
ic mi verdrage: |
ik mij weerhoud |
| |
fol. 1 verso
dat ic in den jare 1567...: |
over Van Hout en de Leidse minderbroeders, zie Inleiding, hfdst. 6 |
onnozel: |
onschuldig, hier vooral ironisch bedoeld |
Leyden, die wel 't meeste...: |
in de zestiende eeuw werd algemeen erkend dat Leiden in 1574 de zwaarst getroffen stad van Holland was geweest |
als een van den voornemelicxte pilaren: |
ontleend aan de Hist. v. B. Corn. I, 155v: ‘Hy heet Broer Cornelis van Dordrecht, vol practijcke. Ende is een pilaer van dat Paussche rijcke.’ |
leechlicken: |
gemakkelijk |
| |
folio 2 recto
mits: |
midden in (WNT dl.IX, kol. 889) |
beruerden (...) tijt: |
onrustige tijd |
hem: |
hen |
verknopen: |
synoniem van verbinden |
aldaer binnen Brugge als binnen Gent: |
toespeling op de terechtstelling der minderbroeders resp. op 28 juni 1578 te Gent en op 26 juli te Brugge wegens homoseksuele praktijken, zie Inleiding hfdtst. 1. Van Meteren zou in zijn Historie (1614, 149r) schrijven dat de monniken hadden bekend ‘dat door eenige Italiaensche Monicken sulcke afgrijselijckheyt in haere cloosteren gebrocht soude wesen.’ |
| |
folio 2 verso
den tyt niet al vergist: |
absoluut niet in de tijd vergist |
eerlic: |
eervol |
oordverchierlic: |
ten gunste van de orde |
werc hier verzwegen: |
omdat het een onnoemelijke misdaad is: toespeling op de ‘stomme zonde’, crimen nefandum d.w.z. homoseksualiteit of sodomie. Ook Potter in Der Minnen Loep III, vss. 98-100 heeft het over ‘onspreckelicke minne’ |
verziert: |
verzonnen |
blijckelicken gemaect: |
publiek gemaakt |
| |
| |
| |
folio 3 recto
ongehoorten: |
lees: ongehoort en twintich jaren geleden: over de dateringskwestie, zie Inleiding, hfdst. 2 |
slechte: |
simpele, eenvoudige |
getreft: |
getroffen, goed weergegeven |
zonder de waert en rekenen: |
zich misrekenen |
heerlicke bullen: |
in de Hist. v. B. Corn. I, 27r en v worden een aantal van die bullen, verleend aan de minderbroedersorde, met name genoemd |
wat wat: |
lees: want wat |
Franciscus: |
Giovanni Francesco Bernardone of de H. Franciscus van Assisi was de oprichter van de minderbroedersorde. De formele goedkeuring van de eerste Regel van die Orde door Rome dateert van 1209. Samen met Catherina van Siëna is hij de voornaamste beschermheilige van Italië |
| |
folio 3 verso
van ... stoffe opgeleyt zyn: |
een Italiaanse aard hebben |
italianizeren: |
Italiaanse gewoonten aannemen, hier ook: sodomie bedrijven |
vordernisse: |
voordeel |
in zodanigen element: |
namelijk, in het vuur |
niet connen duen afstaen: |
niet van kunnen weerhouden |
| |
folio 4 recto
schompers: |
beschimpers |
gecalangeert: |
aan de kaak gesteld |
docht: |
toch |
dezelve bijnae van zulcker waerden houdende als de grote Alexander de Poëziën Homeri dede: |
vermoedelijk ontleend aan Erasmus' Adagia Bk.8, cap.17: ‘Alexander schepte groot vermaek in Homerus, soo dat hy hem van woord tot woord van buiten leerde, en hem altijt onder sijn oorkussen had’. Hier geciteerd naar D. Erasmus: Gedenkweerdige spreuken. Uit het Latijn vertaelt door L[ambert] V[anden] B[osch]. Leeuwarden, Hendrik Rintjes, 1672, p. 840-841. Exemplaar UB L, 413 G 3. |
| |
folio 4 verso
al waer 't van ratten en muyzen ... opgegeten: |
wellicht ontleend aan de Hist. v. B. Corn. I, 66v: Calvijn zou gezegd hebben dat ‘Der Papisten Brootgodt somtijts vande muysen wert gheten’ |
voochvechter: |
vermoedelijk verschrijving van: voorvechter. Verm. ontleend aan de Hist. v. B. Corn. I, 184r: ‘... ende mits dat Broer Cornelis een dapper voorvechter der Roomscher Kercken is...’ |
oude oords-mysteriën: |
geheime praktijken van de orde. Bedoeld is hier o.a. het bedrijven van sodomie |
| |
folio 5 recto
misselicken: |
woordspeling met Heilige Mis en met mis in de betekenis van verkeerd en walgelijk. Misselijk betekent ook grillig |
maosis: |
afgod (Dan. 11: 38 Maüzzim) |
worstelaer: |
Wellicht speelt hier mee in sarcastische zin Ps. 18: 27 (Bij den reine houdt Gij U rein; maar bij den verkeerde bewijst gij u eenen Worstelaar) |
martinisten: |
lutheranen, volgelingen van Martin Luther |
mennonisten: |
doopsgezinden, volgelingen van Menno Simons |
cassandrianen: |
soort erasmianen, volgelingen van Joris Cassander |
lindianen: |
soort cassandrianen, volgelingen van Stephanus Lindius (pseud. voor Joannes Castelius) die twee geleerde brieven publiceerde in de Historie van Broer Cornelis (I, 92v-103r en 109v-131r). Aangezien in elk geval deze onderdelen met zekerheid aan hem kunnen worden toegeschreven, heeft men Castelius er van verdacht de hele Hist. v. B. Corn. te hebben geschreven. Vermoedelijk waren echter ook anderen daarbij betrokken, zoals Goltzius, Wijts en Van Meteren. |
| |
| |
de Vier Leden van Vlaenderen: |
de overheid van Gent, Brugge, Ieper en het Brugse Vrije. Over Broer Cornelis en zijn strijd met de overheden, zie b.v. de Hist. v. B. Corn. I, 36v, 41v en 196r |
Bytschaep: |
iemand die de schapen bijt. Ontleend aan Marnix (Bijenk. I, 178): ‘Want sij bijten haer eerst de wolle af, ende daer nae het vel, ende ten laetsten suygen sy het bloedt uyt, daer sy wonderlijck op verleckert zijn, ende worden derhalven bijtschapen van sommighe ghenoemt, oft om de cortheyt der sprake, Bisschoppen;’ |
Bisschop van Brugge: |
Pieter de Corte (Curtius), was de eerste bisschop van Brugge (vanaf 1562). Broer Cornelis gaat herhaaldelijk tegen hem te keer omdat hij te slap zou optreden tegen de ketters o.a. in Hist. v. B. Corn. I, 110v-111r |
| |
folio 5 verso
kicken: |
geluid geven |
aan zynen stoc bassen: |
eigenlijk blaffen, maar hier waarschijnlijk meer bedoeld ‘terugbijten’ na de aanvallen van Broer Cornelis. Bassen wordt wel gebruikt in toepassing op de aanvallers van benijders en lasteraars (WNT dl.II,i kol.1053) |
daer my voor gruut: |
waar ik afschuw van heb |
bats: |
brutaal |
redenloze zinnen, reeckelige zwynen: |
woordspeling op rethrozijnen, rederijkers |
ongebonden regelen: |
losse regels, die dus niets met elkaar te maken hebben |
| |
folio 6 recto
braessemsgewijze: |
een brasem is een zeer gratige vis die daarom bij de bereiding duchtig werd ingekerfd. Door de kerven drong de bij het bakken of roosteren gebruikte vetstof binnen, waardoor de vele kleine graatjes van deze vis knapperig werden en zonder problemen samen met het visvlees konden worden gegeten. Ook Huygens schrijft hierover: ‘[...] en op den graet gekurven,/ Gelijck de Braesem siet die na den rooster gaet.’ (C. Huygens: De Gedichten. Ed. J.A.Worp. Groningen, 1892-1899. 9 dln. Zie dl.4, p.159) |
Horatyum den groter orateur: |
(ironisch) Horatius was een dichter |
gruughen: |
kroegen |
versaemt: |
bij elkaar |
eenoorde: |
de eenorige, bijvoegl.nw hier zelfstandig gebruikt, betekenis: kan (bier- of wijnkan) |
't ruyd: |
lees: het ruyd, betekenis: het ruwe, onbeschaafde |
ruspen: |
boeren, oprispen |
ab hoc et ab hinc: |
van hier en daar samengeraapt |
op de knie: |
improviserend |
| |
folio 6 verso
of: |
van |
vergeten: |
(ironisch) ze hebben er nooit iets van geweten |
mer gans op een nieuwe snoffe: |
naar de jongste mode (ontleend aan de Hist. v. B. Corn. I, 62r) |
abelicken: |
mooi, kundig |
plompelick: |
lelijk, t.o. abelicken |
mit voorraet: |
van te voren bedachte |
leempten: |
gebreken |
geschuimde woorden: |
bastaardwoorden |
de passie aen den dans zunge: |
de passie is het tijdens de Goede Week in de kerken plechtig gezongen verhaal over het lijden van Christus (de ‘Passio Domini nostri Jesu Christi’). Het is ongepast die op een dansmelodietje te laten volgen. Dansmuziek was trouwens in de kerk streng verboden |
| |
folio 7 recto
facteur: |
factor, ziel van de rederijkerskamer, leidde de retoricale oefeningen |
onbesneden zassen: |
ruwe Saksen |
boutspreeckende fielten: |
kwaadsprekende boeven |
stuytvossen: |
druktemakers (Marnix Bijenk. I, 158) |
| |
| |
schuyffel schappraeyen: |
klaplopers, lanterfanters (Marnix Bijenk. (I, 158) |
hac zyns gemac: |
soort zoekt soort, (MNW dl.III, kol.30 ‘de eene schaggelaar vindt toch altijd zijns gelijke’) |
zij ic, E.V.B., zoe beangst, zoe verstrict ende zoe vervaert als een van Uwe H. graeubruederen voor een nieuwe cap plach te wezen: |
toespeling door de tekstbezorgers niet achterhaald |
den beuckelaer ende de Rondache: |
(bijbels) tautologisch voor schild. Zie b.v. Ps. 91: 4-5 (Hij zal u dekken met Zijne vlercken; en onder Zijne vleugelen zult gij betrouwen, Zijne waarheid is eene rondas en beukelaar) |
noeze: |
neus |
| |
folio 7 verso
diënde: |
dienende |
cruytken en ruert mij niet: |
zie Inleiding, hfdst. 3 |
geduyricheyt: |
duurzaamheid |
nu ter tyt: |
d.w.z. na het Ontzet van Leiden op 3 oktober 1574 |
| |
folio 8 recto
Sinct Peters scheepken: |
de katholieke kerk (ook bij Marnix Bijenk. II, 148: ‘Derhalven soo mochte dat schuytken Petri wel schipbrekinge lijden, [...]’) |
sforsaet: |
letterlijk: een gedwongene, bijv.nw zelfstandig gebruikt, door Van Hout aan het Italiaanse ‘sforzato’ ontleend |
memento: |
onderdeel van het Misformulier, tussen het Sanctus en de Consecratie. Er is een memento voor de overledenen en een voor de levenden |
vaert wel, mit haest: |
vaste slotformule aan het eind van een brief, maar hier speelt wellicht ook de betekenis mee: verdwijn nu maar gauw! |
|
|