| |
| |
| |
Aan den bescheiden lezer.
Behalven dat de Ledigheit in zig zelve verfoeilyk is, zoo geeft zy aan 't nabedenken een smartelyk berou over den verquisten tydt, die eens voorby geloopen, niet te herroepen is.
Hierom behoorde yder, inzonderheit de jeugt, de spreuk van Theophrastus, van alles dat verquist word is de tydt het kostelykste, altydt als een brandend strandtbaken in 't oog te houden, om zig voor de klippen der ydele tydtverquisting te hoeden.
De weetlust dreef my al van der | |
| |
jeugt af aan, (zonder aangezweept te worden) tot het lezen van fraye Historien, spreuken, verstandige redenvoeringen, en geestige zinspelingen over velerhande gevallen, en ik bediende my van dezelve als 't pas gaf: maar als ik naderhant, door meerder bezigheit bezet, bevont dat dezelve my dikwerf, wanneer ik ze wilde te pas brengen, uit het geheugen ontschoten waren, nam ik voor, al wat my naderhant in 't lezen opmerkelyk voorquam, als ook myne bedenkingen over het zelve, met letteren op papier vast te ketenen; 't geen my des te gemakkelyker viel, toen ik voornemens wierd, uit een menigvuldig getal van boeken een kleen boekje t'zamen te stellen, op het voorbeelt van de nyvre byen die uit vele bloemen een weinig honigh verzamelen: waar uit ik dit werkje in zyn ruw beslag zette.
Als dan de lange winteravonduuren gekomen waren, en my niet lustte Boeken overhoop te halen, of | |
| |
de gelegenheit dien omslag niet toeliet, overzag ik myne aantekeningen, schikte hier wat toe, daar wat af, vergrootte 't eene met een Historisch verhaal, 't ander met een Fabel of Zinspreuk, na dat de aart van 't een of ander zinnebeelt zulks vereischte, en meer of min stof verschafte: of zette my ('t geen weinig omslag vereischt) tot het ordonneren en tekenen der Tafereelen tot dit pennewerk: en 't zou licht in schrift en tekening voor my alleen gebleven hebben, zoo ik het niet aan den braven Dichter Jacob Zeeus, myn boezemvrient, had laten zien, die in myn opstel behagen nam, en my tot merkelyken luister van dit werkje eigenwillig aanbood, een tienregelig vaarsje onder yder Prenttafereel t'ontwerpen, waar van 'er dit een is:
De Spin, in Rozeblaên verscholen,
| |
| |
Zwelt van vergif, terwyl zy weit
Op daeu, die zich als zilver spreit
Langs perken, die, bezet met bloemen,
De zorg van Bloemaert hoog doen roemen.
Zoo trekt de Nydt vervloekte stof
Uit 's naestens welverdienden lof.
De Deugt staet pal voor monsterdieren.
De Laster blixemt op laurieren.
Hy spoorde my te gelyk aan om het zelve te doen drukken, en het aan de leeslustige weerelt op te dragen. Gelyk ik dan van dien tyd af de tekeningen vervaardigde om die zelf, of door anderen in plaat te brengen. Maar van die aanbieding quam niet; want gemelde Zeeus door andere bezigheden, en gezelschappen by te wonen, van de Dichtkunst afgetrokken, quam ook te sterven, naa dat het plaatwerk meer dan vier jaren voltooit was.
Naa het verloopen van een geruimen tydt, en het navragen van velen die verlangen naar het werk hadden (want het reeds ruchtbaar geworden | |
| |
was) kreeg ik aanleyding tot de vernuftige Dichteresse Gezine Brit, huisvrouw van Jacob van Gaveren, berucht door 't maken van verscheiden puikdichten. Deze wert door my en haaren Broeder ernstig verzocht om 't geen waar meergemelde Zeeus nalatig in gebleven was, op te nemen, 't geen zy, omdat die stof haaren aart vleide, my toestont, en ook in korten tydt voltooide: waar door zy my veel genoegen gaf, aangezien ik myn verlies door overmaat vergoed zag.
Het menigvuldig getal der Zinnebeelden, van lang voorleden tyden af tot heden, door brave vernuften aan de weerelt door hunne pen en printverbeeldingen toegedeelt, konden my geen dienst toebrengen, maar in tegendeel ondienst; aangezien ik voordagtig toeleg maakte (wyl ik wat nieus wilde voortbrengen) om de zelve te ontgaan. Ja 't zou my beter geweest hebben dat ik geen van alle ooit gelezen of gezien had; om dat ik dikwils | |
| |
den loop van myn schryf- en tekenpen heb moeten stuiten, wanneer ik bemerkte dat die met anderen een zelven weg liep: dog hoe opzettelyk ik zulks heb trachten te vermyden, nochtans bevond ik by den uitslag, dat zommige printverbeeldingen nog al een zweem naar andere hadden: doch echter zoo, dat niet een der zelve in 't geheel of ten deele gevolgt is.
Heb ik dan de voorwerpen myner bespiegelingen niet zoo afzonderlyk konnen bedenken of anderen hebben diergelyke ook uit hun vernuft voortgebragt: of heb ik eenige van deze myne Zinspelingen op andere tyden elders te pas gebragt, ik zal my dekken met het zelve schilt waar mee de la Serre tot zyn verschooning zich verdadigt in zyne Voorreden van den Spiegel die niet Vleit; zeggende: Men zal 't misschien vremd dunken, dat ik dikwils van een zelve stoffe in myne werken handel enz. maar indien men de gewigtigheit van 't onderwerp, en 't voordeel dat men
| |
| |
daar uit kan trekken opweegt, zal men nimmer moede worden van zoo zuivere waarheden onder verscheiden aangezichten te zien. De bespiegelingen van den geest omtrent dezelve stoffen zyn gelyk de voortbrenging van de natuur in verscheiden slag van Tulpen, die yder jaar van verwe en siersel veranderen: en hoewel zy altyt Tulpen zyn, zoo maakt de Natuur hen zoo verscheiden van hun eerste gelykenis, dat men hen niet anders als met den naam kan kennen. De Geest doet desgelyks met een zelve onderwerp. De verschelige gedachten, die 'er de versieringen en optooizelen af zyn, maken dat door hun verscheidenheit zoo verscheiden van zig zelf, dat men 't niet meer als 't zelve kent.
Wil een bedilzuchtige zich hier mee niet voldaan houden, maar 't werk beknibbelen, ik ben wel gerust dat deze stof de bescheidenen tot beschermers vinden zal.
Maar waar bemoei ik my mee? oud zeer is niet licht te genezen; en de | |
| |
oude Hollandsche zinspreuk: de beste stierluiden staan aan landt, toont dat dit quaad niet van huiden of van gisteren is ingeslopen.
Om dat den goedwilligen Lezer met geen verdrietige Voorreden op te houden, zal ik hem liefst met weinig woorden eenig bericht rakende de behandelinge van dit werkje geven: namentlyk, dat ik in de redenvoeringen, spreuken en zinspelingen, die ik doorgaans tot bevestiging of bewys van 't gene ik gezegt heb aantrek, my bedient heb, zoo wel van de nieuwe als oudtydse geleerden; zoo, om dat al te groote hoogachting voor d'ouden een blyk van kleenachting is voor de jongeren: als omdat de bevinding ons doet zien dat later Eeuwen mee hare wyze luiden en geslepen vernuften hebben. Uit dien winkel van oude en nieutydse keurstoffen heb ik deze stalen ontleent, waar mee ik myn kleene kraam heb opgesiert. Valt dit boekje wat kleen, met zoo veel meer | |
| |
smaak wort het ten einde gelezen. En schoon de menschen in opzicht van hun smaak en verkiezing verschillen: nochtans vlei ik my zelven hier in: namelyk dat deze keurstoffe elk behagen moet; want de ervaring heeft ons ook geleert dat dusdanige boekjes altyt welkom zyn geweest, en hunne beminnaars gevonden hebben; ja dat beknopte werkjes gretig gelezen worden, daar groote boeken, waar in de verhandelde stoffen door een langdradigen styl van schryven gerekt zyn, dikwils blyven muffen.
Gelyk de menschen ook doorgaans op verandering gezet zyn, en verscheiden boekjes van diergelyken aart alleen hunne toepassingen uit de Heilige Schrift en Schriftuurtexten hebben, zoo heb ik voordachtelyk myne toepassingen uit den rykdom der oude en nieuwe geleertheit, en de berugtste Schryveren ontleent, naar vereisch der zaken ingeschikt, en op den | |
| |
tegenwoordigen tyd en zeden toegepast.
Maar daar en boven, 't geen den knoop van myn goede verwagting toehaalt, is dit, dat nadrukkelyke vertoonselen, en krachtige redenvoeringen elk in het byzonder hunne werkingen hebben op het gemoed des menschen: in welk opzicht ook de Heer D. van Hoogstraten in zyn berymden Fedrus heeft aangemerkt: dat de schipbreukelingen oudtyts plegen, met een Tafereel, waar op hun ongeval stont afgeschildert, langs de huizen te gaan bedelen; ten einde de menschen, en door die vertooning, en door hunne klagten, te meer over hun ongeluk bewogen mochten worden.
Dewyl dan vast gaat dat Denkbeelden van zaken, door d'oogen ontfangen, zoo vatbaar op de hersenen zyn, als die door middel en behulp van 't gehoor zyn ingedrukt, zoo | |
| |
gaat de uitwerking nog zekerder, als die beide gepaart gaan. Van welk begryp wy ons hebben bedient in dit tegenwoordige werkje: waar in de prysselyke en verachtelyke gemoedsdriften, in der menschen verscheligen aart en bedryven door beeltenissen zyn afgeschildert, en door redeneringen of misprezen, of om nutbaarheit tot navolging en toeeigening aangeprezen; gelyk ook de oeffening tot meerder wetenschappen, die verkregen konnen worden door 't leezen van geleerde boeken, zelf in buitenuuren, en onder het waarnemen van elks beroep.
Niemant weet wat de kostelyke tydt, die thans meest in ydelheit verquist wort, wanneer die wel besteet en aangeleit is, voor een schat aanbrengt; dan die 'er de proef van heeft.
't Was te wenschen dat vele menschen het misbruik van die heerlyke werktuigen, die de Almagtige in hun | |
| |
gelegt heeft; op dat zy buiten andere schepzelen, als het edelste dat zyn hand gewrocht heeft, zouden uitmunten, ter herte ging: en dat die kostelyke rede, die door oeffening gepolyst en schooner word, dierbaar van hun geschat wierd; op dat zy dit alles hunne kinderen mochten aanpryzen. Was dit zoo, men zou zulk verval onder de Jeugt niet bespeuren:
De Godheit heeft den mensch de reden, en 't verstant,
Niet om het schand'lyk en veracht'lyk te bezinnen,
Maar 't waardigst te beminnen.
Ai keer, en laat, ô Jeugt, verblint door onverstant
Van 't averegtze spoor, vol distelen en doren,
Daar ge eind'lyk zoud versmoren:
Op 't rechte Deugdepadt, daar vele u voorgegaan,
Als heldre starren staan,
Om op uw aankomst, u van verre voor te lichten,
| |
| |
Hier is de leidstar, hier de heirbaan tot de Deugt,
En d'eerkroon voor de Jeugt.
Geloof my, nimmer zult ge u in uw levensdagen,
Nu is 'er niets meer nodig te zeggen, dat ik dan goedwilligen Lezer verzoek dit boekje met aandacht en opmerking, zonder vooroordeel, te doorleezen, en naar mate dat myn pen het oogwit getroffen heeft, myn yver den verdienden lof te geven; op dat dezelve niet worde geblust, maar opgeheldert, en aangespoort tot een vervolg dier leerzame stof.
|
|