tyd als ik al aan de Konst was, en het Roodseersel van het Pallas beeld word nog by my bewaart.
Abraham, door yver en vlyt, heeft na dien tyd, zig tot het penceel begeven, en oeffende zig op beelden en fruit; en alzoo zyn Vader, die een houtbeeldhouwer was, door ouderdom afviel, hanteerde hy ook den beitel. Hy is thans nog in leven, en oeffent de Schilderkonst en Beeldhouwery.
In, en omtrent dezen tyd, was 'er ook een Steenwinkel, (zyn Doopnaam weet ik niet) in bloey en leven. Hy schilderde allerley soort van viervoetige Dieren, levensgroot, inzonderheid paarden. Hy kwam in den jare 1640. te Koppenhagen, en werd van den Koning van Denemarken, Kristiaan den IV. als ook van 't gansche Hofgezin (daar een enkel geval den grond toe geleit had) byzonder bemint, en zyn werk geroemt. En dit was, dat hy een paart schilderde, zoo natuurlyk en konstig, dat 'er een levend paard by gebragt, tegen runkte en sprong. Of onze Konstenaar nu daar op moedig wierd, weet ik niet; maar wel dat diergelyk al van ouds af voor een gevallige zaak is gehouden, en de trots des makers daar over beschimpt. Een voorbeeld ter snêe dienende verhaald ons Franc. Junius van Zeuxis. Deze had een Jongen geschildert, met een tros druiven in zyn hand, en het tafereel gestelt in d'open lucht. De vogelen, door dat vertoonsel verschalkt, vlogen d'een voor, en d'ander na, op dat Tafereel aan: en als Zeuxis daar op moedig was, schoten anderen, die daar by stonden, hem daar op toe: dat de Vogelen geen goed oordeel hadden; want dat hen anders de Jongen zoude hebben afgeschrikt.