De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
(1976)–Arnold Houbraken– Auteursrechtelijk beschermd[Joachim Sandrart]JOACHIM SANDRART, schryver van de Teutsche Academie verhaald: dat hy met P. van Laar anders Bamboods, Ger. Dou eens ging bezoeken, die hen wel ontfing, en vertoonde, 't gene hy van zyne konstwerken zoo ten halven als ten vollen voltooit had, 't welk zy prezen, en inzonderheid zyn gedult in 't bewerken van een bezemstok; daar op hy antwoorde, dat hy nog wel drie dagen werk daar aan hadde. In dien tyd had hy geschildert het Pourtret van den Konstminnenden Heere Spiering zittende als voor of in zyn Kabinet, daar nevens aan zyn Vrouw, en zyner Vrouwen Moeder die haar een boek overreikte, 't welk zoo verwonderlyk uitvoerig geschildert was, dat men het naauwlyks alles met de oogen konde zien (waarom hy ook al van zyn 30ste jaar af vergrootglazen gebruikte) dog was niet heel gelukkig in de gelykenis der wezens: en gemelde Huisvrouw van den Heere Spiering verklaarde, dat zy voor de eene hand die op den leenstoel ruste vyf dagen had gezeten. Dit benam den menschen den lust om zig van hem te laten uitschilderen; waar om hy ook wel meest eigen ordonnantien gemaakt heeft, daar hy veel stilleven in te pas bragt, en 't leven 't geen | |
[pagina 4]
| |
hy daar nevens gebruikte, voor hun gedult in 't lang zitten rykelyk betaalde. Gemelde Spiering gaf hem 1000 gulden JaarlyksGa naar voetnoot* en betaalde daarenboven nog voor ieder Konststukje zoo veel geld, als het tegens zilver geleid, wegen mogt. Hy maakte zyne penceelen zelf, vreef zyn verwen op glas, en bewaarde dezelve met veel zorg voor stof. Dus ver Sandrart. Men zou uit deze beschryving eerder besluiten dat dezelve tot spot dan tot zynen roem geboekt was. 'T is byna ongelooflyk, als wy agt geven op de uitvoerigheid zyner penceelwerken, dat een man zoo veel in zyn levenstyd kan uitwerken, 't geen ons verzekert dat hy byzonder naarstig zyn tyd in agt moet genomen hebben. En wat zyn Konst aanbelangt die roemt zelf 't vernuft van haar bewerker. Ook is 'er geen Konst welke zoo algemeen goedgekeurd word; waarom dezelve ook tot ciersel van alle berugte konstkabinetten tot een hoogen prys word opgekogt; en over zulks zou het te vergeefs wezen den Lezer ergens heen te wyzen. Dog is dat stukje van velen voor het beste van zyne konstwerken gehouden 't geen de Heeren van de Oostindische Maatschappy van hem kogten, voor 4000 gulden, en aan Karel den tweeden als hy van hier naar Engeland overging om de Kroon te aanvaarden, te schenk gaven. Anderen zeggen: dat de Heeren Staaten dit konststukje aan den Koning Karel in 't jaar 1660, als hy in zyn Ryk was gekomen, vereerden, 't welk zy voor een groote som | |
[pagina 5]
| |
gelds gekogt hadden uit het berugte kabinet van den Heer de Bie, zyn grooten Mecenas. In het zelve stond verbeeld een Vrouwtje met haar Kindje op den schoot, en een meisje dat met het zelve speeld. Dit stukje is naderhand door Koning Willem uit Engeland vervoert en op 't Loo geplaatst, maar waar het thans is weet ik niet: maar wel dat het grootste van zyne konstwerken thans in Holland bekend, tot Amsterdam by de Weduw van den konstlievenden Jakob van Hoek hangt, zynde binnen de lyst gemeten hoog 3 voet, en breed 2 voet 6 duim. Daar worden in verbeeld twee kamer vertrekken. In het voorste, dat een konstig geschildert tapyt tot een voorhangsel heeft, vertoont zig een Vrouwtje dat een Kindje de borst geeft, daar nevens een wieg en ander teenwerk, een tafel met een tapyte kleetje, en op dezelve een cierlyk zilver verguld lampet, een kopere kerkkroon en meer ander stilleven. In het tweede vertrek doet zig een Barbiers winkel zien, een Boer die van de huig word geligt, daar een oud Besje by staat te huilen, met nog meer andere beeltjes. De twee opslaande deuren vertoonen aan de eene zy een Studeerkamer en daar in een oud Man die by kaarsligt de pen versnyd. Aan den anderen kant ziet men een schryf- en rekenschool met kinderen aan verscheiden tafels, die overkonstig door verscheiden kaarsen, en een lantaren beschenen worden. 't Een en ander, en elk in 't byzonder, is natuurlyk konstig, kragtig en zoo uitvoerig geschildert als het kan bedagt worden. De buitenkant der deuren die dit konsttafereel sluiten, is konstig beschildert met de beeltenissen van de vrye konsten, in 't graau door Coxie. 'T is te beklagen dat 's mans vernuft niet op | |
[pagina 6]
| |
grootse bespiegelingen toegeleid, en zyn penceel tot het verbeelden van waardiger en prysselyker voorwerpen gezet heeft: maar 't is vergeefs geklaagt, of gewenst; aangezien het zoo niet is, en geen veranderinge daar ontrent vallen kan, door dien hy al met zyne tydgenooten naar 't duister graf verhuist, niet meer in wezen is. Twee bedenkelykheden zyn 'er, die men gist dat oorzaak geweest zullen hebben, waarom hy altyd op 't verbeelden van kleinigheden heeft blyven hangen; als eerst dat hy zig zoo stip aan 't volgen van 't leven gewent had, dat hy niets buiten het zelve konde, of wilde doen, (agtervolgens het voorbeeld van Michael Angelo CaravaggioGa naar voetnoot*, daar de genen welke zig tot allerhande Historische verbeeldingen in laten, by wylen in veele dingen naar hun vast denkbeeld moeden t'zeil gaan; of dat zyn geest tot die hoogte niet heeft konnen doordringen, en dus (in opzigt van de verkiezingen zyner voorwerpen) zig in de laagte gehouden. De Filosoof Bion, tydgenoot van den Macedonier Koning Antigonus zeide niet onaardig: (hoewel in een ander opzigt) Gelyk de Vryers van Penclope, wanneer zy met haar geen spraak kosten houden, by de dienstmaagden bleven zitten; alzoo brengen ook de genen, wanneer zy de Filosofie niet konnen vatten, hunnen tyd over met beuzelen. Maar wie kan besluiten dat het met hem dus of anders geweest is? Dog dit is zeker: dat hy door zyne wyze van doen de Waereld ten wonder strekt, en van alle konstoeffenaars moet geprezen worden, | |
[pagina 7]
| |
boven alle welke in zyn tyd op uitvoerig schilderen hebben toegeleid; om dat hy met het penceel meer heeft geteekent, en getoetst, als anderen die met verzagten en verdryven hun doel zogten te beschieten. Waarom zyn penceelwerk een groote kragt heeft, zelf veer af; daar in tegendeel de penceelwerken, op eene andere wys behandelt als in een mist verdwynen. Hy stierf in goeden ouderdom, en liet veel geld en roem na. |
|