De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
(1976)–Arnold Houbraken– Auteursrechtelijk beschermd[Jan Lis]Maar De Konsten staan aan eeuw nog tyd gebonden: Vernuften gaan en komen op hun tyd:
zeit de Prins der Nederduitsche Dichteren. Dit passen wy tot een voorbereidsel toe op den beroemden JAN LIS, anders Pan, konstig schilder van Beelden en Historien; heel en half levens groot. Oldenborg zyne geboorteplaats heeft zyns gelyken voor hem, nog na hem in de Konst voortgebragt. Naar dat hy den grond tot opbouw der Konst geleid had (by wien in die landstreek weet ik niet) kwam hy afzakken naar Nederland en begaf zig by Hendrik Goltzius, welks wyze van schilderen hy uitkeurde onder anderen tot zyn voorwerp, en kwam in korte jaren door vlyt en naarstigheid zoo veer dat hy verscheide stukken zoo tot Haarlem als t'Amsterdam heeft gemaakt, zoo gelyk naar de handeling van zynen meester zwemende, datmen ze daar voor zoude aangezien hebben. Daar na vertrok hy naar Parys, Venetien en Romen, daar hy een andere wyze van schilderen aanving die hem gelukte. Hy betuigde groote agtinge te hebben voor de Antike wyze, maar hy begreep met een, zoo hy daar geheel op wilde toeleggen, dat hy dan van | |
[pagina 206]
| |
voren af aan zoude moeten beginnen. Waarom hy niet lang te Romen bleef maar weder naar Venetien vertrok, 't geen toenmaals de Bloem der Konst van Paul, Veronees, Tintoret, Titiaan inzonderheid del Fetti bezat, om zig daar met vlyt en oplettentheid naar te oeffenen. Onderwylen schilderde hy in de Kerk Alli Tolentini te Venetien Hieronimus levensgroot, daar hy in de Woestyn met een pen in de hand zit te schryven, en nevens hem een Engel die op een Bazuin blaast, naar welken de Grysaart zyn hoofd omwend; als ook een Adam en Eva, daar zy de dood van Habel beschreijen, in welke wezens hy daar benevens een verwonderlyke verbaastheid (dewyl zy de eerstemaal een dood mensch zagen) had geschildert. Deze en andere stukken verspreiden zyn roem alom, zulks hy voornemens wierd de faam te vervolgen; trok naar Nederland, en maakte daar verscheiden stukken zoo van Historien als vrolyke gezelschappen, daarmen de zang- en speelkonst oeffend, zynde de beelden op de Venetiaansche wyze gekleed. Maar hy bleef daar niet vele jaren, zoo om dat hy 'er niet kon aarden, als om dat hy de hulp van d'Academie miste; dus trok hy weder naar Venetien daar hy bleef. Onder zyne stukken word inzonderheid geroemt de val van Ga naar voetnoot*Faëton om de geestige buitelinge en | |
[pagina 207]
| |
de konstig geschilderde Waternimphen, die daar over met verbaastheid opzien. In dit stuk zyn de beelden ontrent drie spannen groot, gelyk ook dat was 't geen ik by den Heere Gerard van Hoogeveen tot Leiden gezien heb, verbeeldende de Historie van den verloren Zoon, 't geen braaf geschildert dog meer op de Moderne wyze gekleed is als hy gewoonlyk deed; want hy anders d' Antike en Moderne wyze van kleedingen heel bevallig wist door malkander te mengelen. De konstlievende Heer Siewert vander Schelling heeft een veel gelukkiger keur gedaan: (wel te oordeelen zeit de spreuk is een konst die al de waereld niet verstaat.) en een stuk van Jan Lis in zyn konstvertrek dat zoo heerlyk geteekent, kragtig en teer geschildert is, als of Rubbens en van Dyk t' zamen de hand daar in | |
[pagina 208]
| |
gehad hadden: over zulks ik hem op deze proef alleen wel derf onder de grootste meesters in de Kond tellen. Hy had zig aangewent (zeit Sandrart) lang te bedenken, maar als hy van eenig werk begin had gemaakt ging hy 'er spoedig mee voort. Hy was graag by gezelschap, en liet zig (als hetspreekwoord zeit) met een stroo binden, waar door het dikwils gebeurde dat hy twee of drie dagen en nagten agter den anderen uitbleef zonder dat men wist waar hy was, tot dat zyn beurs leeg was. Wanneer hy dan in den nagt t' huis kwam, maakte hy zyn verwe en alle toereedzelen tot zyn werk gereed eer hy zig zette om uit te rusten, of te bed te gaan: waar na hy dan met zulk een yver aanvang maakte van zyn werk, dat hy niet afhield (schilderende somwylen drie dagen en nagten zonder slaapen, zoo dat hy zig naauw tyd gunde om te eeten) voor dat het voltooit, of ten minsten zyn voornemen of oogwit voldaan, en hy vernoegt was. En schoon hem dikwils gezegt wierd dat zulke wyze van leven hem schadelyk, en zyne gezontheid nadeelig was, 't mogt niet helpen. Dus Sandrart hem van Venetien, en van zyn gezelschap zogt af te troonen, gelyk hy hem al zoo veer had overgehaald dat hy zyn woord had gegeven, en hem belooft te volgen naar Romen. Dit was in den jare 1629. Maar hier meê sleurde hy zoo lang (wie kan zyn noodlot ontgaan) tot dat de pest, die toen te Venetien toenam dit voornemen belette en hem in steê van naar Rome naar de eeuwigheid deed reizen, in den bloei van zyn leven. Hy liet geen Kinderen of Weduw naar: want hy had zig gedragen naar de Italiaansche spreuk, welke op dezen zin uitkomt: | |
[pagina 209]
| |
Zoo lang men van melk voor geld gerieft kan worden, hoeft men geen Koei op stal te houden. |
|