nog eenige weken na zynen jongsten Zoon heeft geleeft. Deze was Jakob de Bray, een der uitgelezenste paerlen aan Haarlems Stedekroon, dewyl hy een groot meester in de schilder- en teekenkonst is geweest.
De Konstbeminnende Arn. van Halen tot Amsterdam heeft een stuk met levensgroote beelden van hem, verbeeldende Koning David, daar hy in koorgewaat spelende op zyn harp voor de Bontkist staat, verzeld met zingende en spelende Levyten 't welk konstig geteekent vleijend zuiver en kragtig is geschildert, en 'er zoo wel uit ziet, of 't eerst uit het penceel kwam. Dit stuk is gejaarmerkt 1697 ten bewys dat hy eenen goeden ouderdom bereikt heeft. Tusschen beide moet ik ook zeggen; dat aan zyn penceelwerken ligt te zien is, dat hy zig het naakt wel verstaan heeft. En wat zyne teekeningen op papier en perkament konstig en ten uitersten uitvoerig, met zwart en rood kryt door malkander gebruikt, aanbelangt, daar van bezit de Konstlievende Heer Isaak del Court wel de meeste en beste.
In P. van Rixtel Mengelrymen, vind ik dit volgende op de afbeelding van den Haarlemmerdichter Fr. Snellinx door J. de Bray geschildert.
De Bray vertoond zyn Konst aan Snellinx op 't paneel;
Maar Snellinx toont zyn Geest, doorlugtig in zyn blaren;
Zyn inkt verstrekt hem verf, de veder zyn penceel.
Ligt Vondel aan het Y, hy ligt nog meer aan 't Sparen.