te leeren. En wyl hy uit dien hoofde kennis en omgang met veelweters, en ook schilders had; ook aan Esaias van den Velde Lantschap en Batalje Schilder; zoo liet hem die eerst eenige zyner teekeningen en daar naar ook van zyne schilderyen, (op voorgaande berigt aangaande de mengelinge der verwe, om dat hy een byzondere drift in hem zag) na maken. Waar door hy zodanig in korten tyd gevordert was, dat hy zig in staat bevond van zyn huisgezin daar door t'onderhouden. In den jare 1632, wierd hy Stads Steenhouwer, welke bediening hy nevens het schilderen waar nam, en onderhouden heeft, tot den jare 1639, wanneer hy al eenige jaren met een benaauwde borst gekwelt, (een gebrek dat den Steenhouders eigen is) eindelyk, stierf op den 16 van Lentemaand.