Debora in vier zangen
(1769)–Anna van der Horst– Auteursrechtvrij
[pagina 77]
| |
Naredenaan de wyzheidbeminnende Vrouwen. Daar ik andermaal met ene Vrou, als de hoofdperzonaadje myner Poëzye, in het ligt trede, lust hetmy, na gedaan werk, met U, uitgelezendste myner kunne, een luttel te redenen. Gy hebt een Ziel, dat is: gy denkt, gy gevoelt. Gy alle hebt dezelve vermogens, nog gelegenheden niet, om met uwe denkingen en gevoelen de aandagt van het gemeen bezig te houden. Ik wil zeggen: gy alle zyt van de natuur niet gevormd om schryvsters te zyn. Evenwel, gy alle zyt vatbaar voor het verrukkend schoon, dat van de onstervlykheid belovende wyzheid, als een slraal van | |
[pagina 78]
| |
het eeuwig ligt afschittert, dat is my genoeg. En als by de zodanige weet ik gehoor te zullen krygen. Ik bewondere uwe Kunste, werkzame Jufferschap! die door de borduurnaald al het bevallige, waar natuur den Bloemhov mede versiert, met zwier en leven weet na te bootzen. Ik zie met oplettenheid den fynen keper op uw breiwerk, zo wel als den netgeregelden slag in uwen Garneerkant; of het aartig patroon op het doorlugtig marly. Ik beken er is geest in. Er speelt iet in van den aart dier Vrouwen, die wel eer de nyvere handen leenden ter Reding der Tapyten van het Heiligdom waar God in woonde. Verrukkend Penseel! hoe dikwerv hebt gy in de hand ener Kunstmeesteresze myne opmerkzaamheid vervoerd en opgetogen. Zielstrelend akkoord der zangerige Kelen! Lievste melody der juist getokkelde snaren! | |
[pagina 79]
| |
welk een sieraad, welk ene hartaantrekkende hoedanigheid zet gy uwe beoefensters by. Maar verhevener Aandrift, die de Dryvveer is van geesten, wier bespiegelingen aan Deugd kwekende Letteroefeningen verpand zyn. Om U is het, dat ik uwe Bezitsters op den hoogsten pryz stelle; om U, dat ik haar alle myne agting waardig keure. Kweeksters van die edelste der Neigingen! ik weet er is er onder U, die geerne zagen, dat ik deeze gelegenheit aangreep, om op het geöorloovde niet alleen: maar zelv op het noodzakelyke der Letteroefeningen in ene Vrou aan te dringen. Laat U dit niet steken, Vrouwen, overkropt met de bezigheden, waarmede een kindervolgezin u omringt. Beklaagt u niet, dat gy u tot de geleerde oefeningen niet kond afzonderen. Gy voldoet aan de eigenlyke pligten uwer kunne. De maatschappy trekt | |
[pagina 80]
| |
voordeel van uwe nutte zorg en juiste oplettenheid. En of schoon gy geen gelegenheid hebt U ter letterverlustiging te zetten: gy denkt egter te edelmoedig, dat ge niet zoude willen belyden: dat er Vrouwen in omstandigheden gesteld zyn, die, zonder het gene gy als schrandere huizhoudsters zo naukeurig betragt te verzuimen, enige uren daags konnen afzonderen voor de wetenschappen. Wraak, bid ik, myne poging niet om te betogen, dat deze haar geböorloovd: dat deze haar noodzakelyk zyn. Ik weet, dat gelyk uit ieder stuk houts, om zo te spreken, geen Mercurius beeld kan gemaakt worden, en ieder Manspersoon niet geschapen is om te denken: het zo ook alleen maar weinige edele gemoederen onder de Vrouwen zyn, welke naar Ziel en Lighaam gevormd zyn om zig te konnen toeleggen ter verkryging van kundigheden, van | |
[pagina 81]
| |
welke zy in alle gelegenheden naar het oordeel der besten, de grootste bevalligheden lenen. Onder het woord Letteroefening, of Leerzugt versta ik niet alleen het geen de Vrouwen als Kristenen ter Zaligheid, zo wel als de Mannen behoren te weten: maar ook de kenniz der Talen, Geschiedenissen, Wyzbebegeerte enz. Ter verkryging van welke ten minsten een middelmatige Geest vereischt word. Als mede tamelyke Inkomsten om van der Jeugd geleerde Leermeesters te hebben, welke haar zo ver konnen brengen, dat ze met de toeneming der jaren, en het rypen des oordeels zig zelve door het gebruik der boeken konnen voorthelpen. Waar by men voegen mag Ouders, of zulke aan wien de opvoeding der zodanige is toevertrouwd, welke de neiging van zo ene juist waarnemen, en gelukkig weten te leiden. Iammer is het, | |
[pagina 82]
| |
dat door gebrek van dit menig edele geest, die anders, als een welgepolyst juweel in goud gekast, zoude geblonken hebben, uitgeblust en in eeuwige vergetenheid gesmoord word. Dit voorondersteld zynde dring ik op de Letteroefeningen in ene Vrou aan. Voor eerst uit de Eigenschap des Verstands. Zynde van naturen begerig om een uitgebreider begrip der zaken te krygen. Ene Eigenschap zo wel de Vrouwen als de Mannen eigen. Maar is deze neiging haar te vergeesch ingeschapen? dan moest men den wyzen Formeerder van onregt beschuldigen. Ten tweden. Word de zwakheid der Zinnen en Hartstogten in ene Vrou groter gesteld dan in de Mannen: hoe nodig is het dan, dat zy, niet minder dan de mannen in haren Oorsprong, geschikt tot verhevene betragtingen, het ledige harer ziel vervulle met oeffeningen, waar door zy hare natuurlyke zwakheden | |
[pagina 83]
| |
onderstutte en de Zinnen werk geve; op dat zy door iet dat geen wezen heeft niet afgetrokken worde; den schyn, van het zyn, de Waarheid van de Valschheid lere onderscheiden; en geen blanketzel voor vaste verw nog glimwormen van den nagt voor het ligt des daags verkieze. Ten derden. Is ene Vrou belast met de zorge der Huizhouding; zo dat zy wolle en vlas moet zoeken om met lust harer handen te werken: zal zy egter om aan de Eigenschap van ene deugdelyke huizvrou te voldoen, haren mond opendoen met wyzheid, waarom hare kinderen haar welgelukzalig noemen, en haren Man haar pryzt: wie zou haar dan misgunnen, om by bekwame gelegenheden (en de verstandige weet haren tyd.) die uren welke hare Gezellinnen, met enen anderen drift bezielt,Ga naar voetnoot(a) op bals, assembleés, of plaisier | |
[pagina 84]
| |
partyen van minderen rang besteden, aan aangename en uitspannende Letterverlustiging te wyden? hare, door lasten gedrukte ziel daar door te vervrolyken, en het parzende pak der huizzorgen op te ligten? huizzorgen, welke al haar order en kragt van een welgeregeld en door oefening aan het denken gewend vernuft ontvangen. Ten vierden. Is de Godsvrugt, die ten hemel leidende deugd, de voornaamste welke het verstand tot de mogelykste volmaaktheid brengt. En ontfangt deze zo veel Luister van de schone Wetenschap; zo dat deze twe lievlyk verënigd, zo wel de Vreze voor het Opperwezen als de Lievde tot Hem en den Naasten in de harten plant, daar van vrugten doet voortschieten, en opwassen: wie wraakt dan, dat ene Vrou, het daar op toelegge dat zy deze volschone wetenschap, zonder welke de Godsvrugt een ydele harszenschim is, door oefening aankweke? | |
[pagina 85]
| |
Ten vyvden. Hoe vele voorbeelden van Vrouwen zyn er die door zulk een Leerlust, Bezadigdheid, Voorzigtigheid, en Kloekheid verkregen, van welke zy in hare verrigtingen zo dikwerv zulke doorslaande blyken gaven. Bezadigdheid, Voorzigtigheid en Kloekheid, haar zo nodig in het huizbestier, dat met de Regeerkunst enerlei regelen heeft. Het ene Voorbeeld van myne Debora is genoeg om dit gezegde voor alle goed te maken. Dat zy ervaren was in goddelyke en menschelyke wetenschappen blykt uit haren onnavolgelyken Zegezang. Een Zegezang, waar bit hare kenniz van Taalzwier, van oude Geschiedeniszen, van den Loop der Natuur, en vooral van het Pit en Merg van haren Godsdienst openbaar word. En welke waren de gevolgen van deze hare wetenschap? Godsvrugt niet alleen: maar ook die Bezadigdheid, Voorzigtigheid en Kloekheid, waar door zy, | |
[pagina 86]
| |
met ene Lere vel goedadigheid hare verbasterende Natie aan zynen pligt wist te binden, en gehard was om de grootste rampen te tarten, zo maar de Eer van God en het nut der Maatschappy bevorderd en uitgewerkt wierde. Zy zy dan het Patroon der geöeffende vrouwen. En men zie in haar, dat het verkeerd gedagt is, dat de Letteroefening ene Vrou dertel, verwaand, en menschenhatende zoude maken. Een Saffo zal zonder de geleerdheid een Saffo zyn: zo wel als een Anacreon ydel, zonder dat hy een Lierdigter geweest ware, zoude gedagt hebben. Men merke dan de Ligtvaardigheid, zo wel als de Verwaandheid, en Menschenhatery niet aan als een uit werkzel der Wetenschappen: maar als voortkomende uit het natuurlyk Caracter, dat misschien nog onhandelbaarder zoude geweest zyn, ware het niet enigermate door de Wetenschappen beschaavt geworden. En | |
[pagina 87]
| |
zyn er alleen zulke onder de vrouwen en niet onder de Mannen? waarom dan deze ondeugden meer ene geleerde Vrou dan een geleerd Man aangewreven? neen! myne lieve vriendinnen! niet alzo. Laten wy door de Wetenschappen geleerd worden den Middenweg te houden tusschen het driftig zoeken, en het eigenzinnig vlieden van het geen de ware Wellevenheid Uitspanningen noemt. Laten onze Redenen ten allen tyden aangenaam en met zout besprengt zyn, als wy uit den Schat onzes harten oude en nieuwe dingen voortbrengen. Ja, gy weet het, in plaatz, dat de Geleerdheid ene Moeder der Verwaandheid en daar uit voortspruitende Ongezelligheid, Twistzugt, en grillige Eigenzinnigheid zoude zyn: is zy veeleer een Bronader waar uit de vernederende Zelvkenniz ontspringt. Want hoe meer zy onz geevt hoe meer zien wy dat onz ontbreekt. Daar van daan die uitroep: | |
[pagina 88]
| |
hoe veel is er dat wy nog niet weten. Welk denkbeeld het leerziek gemoed in de laagte brengt, en over zyn onkunde doet blozen. En is Zy niet de oorsprong der vrolyke, behulpzame, en lievderyke vriendelykheid? Getuigt dit, zo vaak door zwarigheden en rampen geslingerde Vrouwen. Hoe, dikwerv wierd gy ten besten geraden, vertroost, opgebeurd en ter Deugd geleid door uwe geöefende Medgezellinnen, wier harten door de Wetenschappen ervaren in Goddelyke en Menschelyke gebeurteniszen, en gevoelig gemaakt voor het Lot harer Natuurgenoten, een zo teder als verstandig deel in uwen toestand namen. Getuigt dit Mannen, edelmoedig genoeg om het te erkennen, getuigt hoe gy in uwe verlegene omstandigheden, of treurige dagen raad en verheuging ontfingt van Vrouwen, die door het aankweken en beschaven van het vernuft U ene hulpe, ene behagelyke hulpe des levens | |
[pagina 89]
| |
waren. Mannen, wel verre van de hand te lenen aan zulke, die door Waan misleid, of te naaryverig over het Geestvermogen hunner vrouwen haar het edel vermaak der Boekoefening poogden te benemen. Laat toe, dat ik U die de Lust myner ogen, de Leidsman myner Jeugd zyt, onder die gelukkige Zielen telle, die in dezen myne Opwekkers en Aanspoorders zyn. Tederste verbinding der reinste Huwelyks-lievde ontvang deze Offerhande van mynen Pligt! En gy, beminnelyke Schepzels, weldenkende dogteren! deugdzame en geleerde Zonen! getuigt gy het: hoe nodig het is, dat ene Vrou haar verstand door Letteroefening beschave, verligte en verbetere. Aan wie was de eerste Zorge uwer opvoeding toevertrouwd? was het niet uwe Moeder? Was zy het, die het eerst uw verstand en hart regelde om wel te denken, om wel te leven. Wat gewigt zet dit niet aan myne betoging by, dat het niet | |
[pagina 90]
| |
alleen geöorloovd: maar zelv noodzakelyk is: dat ene Vrou, die als moeder zo ene aanmerkelyke post, als de bestiering van het hart en verstand harer kinderen is, bekleed, zig op de beoefening der geleerdheid legge. Maar ik vleye my, dat deze Eeuw te verligt is, dan dat een regtschapen geest verder met Mond of Penne ene geleerde Vrou, alleen om dat zy geleerd is zoude te keer gaan. Ook hate ik zo zeer de Langheid in alle Redenvoeringen, dat ik het genoeg betoogt agte, dat het voor ene Vrou, die de behoorlyke geschiktheid en gelegenheid heeft, geöorloovd en noodzakelyk is zig met Letteroefeningen bezig te houden. Ik neme deze gelegenheid waar om alleen nog dit te zeggen. Ik verzogt by de uitgave van myne Ruth het berispend oordeel der kunstaristarchen over dat Digtstuk, met verzekering, dat my dit het hoogst genoegen en gele- | |
[pagina 91]
| |
genheid zoude geven myne fouten te verbeteren, zy waren dit dagt my der kunste veschuldigd. Ik kreeg van hun myne Eigenlievde wel vleiyende maar my niet duidelyk genoeg onderrigtende aanmerkingen. Ik heb reden my deswegen te beklagen. Regt edelen Philantes, U bedank ik evenwel voor het korte en goede, dat gy my in uwen digterlyken Briev voorschreev, en dat ik zo veel my mogelyk waar in dit digtstuk heb pogen te betragten. En gy, noordhollandsche Hervey, hebt gy het niet beneden U geagt in uw schilderschrivt der Lente myne digtregelen te vereeuwigen: wilt gy my niet te moedig op zulk een Eer maken voeg er uwe verbeterende aanmerkingen by. Meermalen genoot ik het Geluk uit het Kunstgenoodschap waar toe gy U gevoegd hebt, digtleszen te ontvangen. En zy weten hoe ze van my aangenomen wierden. | |
[pagina 92]
| |
Gaan myne Letterpoppen kreupel: ik troetel dezelve zo niet, of kan wel lyden, datze te regt gezet worden, zo ze maar verbeterd t' huiz komen. Maar inzonderheid bid ik U, myne Kunstvriendinnen, het oog op dit Digtstuk te slaan, en er de hand aan te lenen. Gy hebt geen minder vermogen dan de Mannen om Oordeelkundige Aanmerkingen te maken. Wat behoevt het goede of kwade der kunste alleen van hunne getuigeniszen aftehangen? gy hebt hier toe vermogen, dog zo het schynt, geen moed genoeg. Overwin die valsche schaamte; en toon dat de Vrouwen zo min onbekwaam zyn om wel te denken dan de Mannen.
nihil est ab omni parte beatum. |
|