255 Ed. Hoornik aan A.A.M. Stols, 24 maart 1942
[Amsterdam] 24-III-'42
Beste Sander,
Hierbij zend ik je de twee artikelen van Albert Kuyle, waar je om hebt gevraagd.Ga naar eind890
Mag ik nog wat nieuwe poëzie onder je aandacht brengen:
1o | in het dubbelnummer van ‘Criterium’, dat 30 Maart verschijnt staan twaalf sonnetten van P. van Haren. Achter dit pseudoniem verbergt zich prof. P. Geyl; de afgedrukte verzen schreef hij in Buchenwald en Haren, waar hij thans nog verblijft. Onder die 12 sonnetten zijn verzen, die ik tot de beste reken, welk ik gedurende de laatste jaren las. Ik heb Van Haren geschreven, dat ik een evt. bundeling van zijn poëzie met jou heb besproken. Mocht je de Atlantis-reeks op goed peil willen houden - dat is natuurlijk je bedoeling! - wijdt dan veel aandacht aan deze verzen.Ga naar eind891 |
2o | Uit een correspondentie met Pierre Kemp blijkt mij, dat hij een nieuwen bundel gereed heeft, die heel wat beter is dan Rijdes, Evenhuis e.a.Ga naar eind892 |
3o | hetzelfde geldt voor de bloemlezing uit het werk van Van Hattum, die ik gaarne wil maken, evt. met inleiding.Ga naar eind893 Han Hoekstra heeft een uitstekenden bundel ‘De ceder’ gereed, maar publiceert niet meer, hoewel hij wèl in het gilde is.Ga naar eind894 Hij is reeds uit de redactie van ‘Criterium’ getreden; in overleg met de chroniqueurs en uitgever bepalen thans de andere redacteuren hun houding. |
Stuur s.v.p. exemplaren van de Atlantis-reeks, en recensie-bundels aan mijn particulier adres. Ik kreeg de bundels graag gebonden; het bandje kun je mij gerust in rekening brengen.
Hartelijks
Je Eddie
|
-
eind890
- In het Algemeen Handelsblad van 12 en 14 maart 1942 stonden twee beschouwingen van Albert Kuyle over de hedendaagse druk-cultuur. De artikelen ‘De uitvaart van Plantijn’ en ‘Drukwerk en druk-cultuur’ kwamen tot stand naar aanleiding van de tentoonstelling ‘De Nederlandsche Grafische Industrie’ in het Stedelijk Museum te Amsterdam. Kuyle was erg negatief over de tentoonstelling, die hij een ‘armetierige verzameling drukwerken’ noemde. ‘Deze tentoonstelling, die juist in zijn geringen omvang zoo duidelijk en gezond had kunnen zijn, is lusteloos, vervelend en stemt den minnaar van het edele ambacht tot wanhoop.’ Hij was bovendien niet te spreken over voor de moderne typografie. ‘Er zijn een paar dozijnen menschen in dit land wien het drukken waarlijk ter harte gaat, en er is de rest. [...] naast het werk van Jan van Krimpen en Sjoerd de Roos, Charles Nypels en Stols, en van de schaarsche enkelingen die zich terzijde van dit gezelschap een wijle als neven-zorg en bezigheid de voogdij over de drukpers zagen toebedeeld, bestaat er eigenlijk geen drukcultuur.’
-
eind891
- Pieter Catharinus Arie Geyl (1887-1966) was hoogleraar in de vaderlandse en algemene geschiedenis van de Nieuwe Tijd aan de Rijksuniversiteit in Utrecht. Op 7 oktober 1940 werd hij door de Sicherheitspolizei uit zijn huis werd gehaald en met meer dan honderd andere vooraanstaande Nederlanders als gijzelaar naar het concentratiekamp Buchenwald vervoerd, waar hij tot november 1941 verbleef. Daarna zat hij van 16 november 1941 tot 11 mei 1942 in het Groot-Seminarie te Haren (Noord-Brabant) en vervolgens in Sint-Michielsgestel. De in Criterium 3 (1942) 4-5 (april-mei), p. 177-182 gepubliceerde sonnetten schreef Geyl in Buchenwald en Haren.
Stols zou van Geyl geen bundel in de Atlantis-serie opnemen. In 1945 bundelde uitgever L.J.C. Boucher te 's-Gravenhage de sonnetten die P. Geyl tijdens zijn internering in de verschillende kampen schreef onder de titel O vrijheid!.... Twintig van deze sonnetten waren, onder het pseudoniem A. van der Merwe, in 1944 door De Bezige Bij uitgegeven in Het wachtwoord; ook de in Criterium gepubliceerde sonnetten werden, soms in enigszins gewijzigde vorm, in O vrijheid!... opgenomen.
-
eind893
- Deze uitgave is niet gerealiseerd.
-
eind894
- Een bundel met de titel De ceder is niet van Han G. Hoekstra verschenen.
Hoekstra had zich niet bij de Kultuurkamer gemeld. zie L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, dl. 5, 's-Gravenhage 1974, p. 779.)
|