33 Ed. Hoornik aan A.A.M. Stols, 2 maart 1939
2 Maart '39.
Beste Stols,
Met gelijke post stuur ik een brief naar Boucher, waarin ik hem mededeel, dat de tweede druk van ‘Geboorte’ bij jou verschijnt. Ik heb met hem geen enkel, noch mondeling noch schriftelijk, contract. Ik zal dat natuurlijk in beleefde en vriendelijke termen doen; persoonlijk zijn de heeren Boucher mij zeer symphatiek. In de toekomst komt toch alles bij jou.Ga naar eind111 Greshoff regelde - buiten mij om - de brochure bij Van Kampen. Omdat Greshoff het was, verleende ik - achteraf - toestemming. Voorts zou ik je willen vragen met de herdruk tot eind Augustus, begin September te wachten. Je weet niet, hoe het met ‘Steenen’ loopt; als het eens goed gaat - je kunt nooit weten! - zou je meteen ook deze bundel kunnen herdrukken, aangevuld dan met de beste uit ‘Dichterlijke Diagnose’ en een serie nieuwe.Ga naar eind112 Het geheel zou dan een lijvige bundel worden, zooals die van Van Nijlen en van Greshoff.Ga naar eind113 Komt de herdruk van ‘Mattheus’ en ‘Geboorte’ direct uit, dan belemmeren we allicht de verkoop van ‘Steenen’.
Bij de recensie-exemplaren vergat ik op te geven Weremeus Buning (De Telegraaf).Ga naar eind114
De exemplaren, die je naar De Bijenkorf zond en naar de Museum-Boekhandel arriveerden daar Zaterdagmorgen j.l. De Museum-Boekhandel kocht, toen Van Oorschot er was, tien exemplaren.
In het tweede en derde nummer van ‘Werk’ staan bijdragen van A. Marja. Ik meen, dat hij een roman klaar heeft.Ga naar eind115 Zijn adres is: Tuinbouwstraat 65B, Groningen. Ik zal hier en daar nog eens mijn licht opsteken. Het is moeilijk; ook voor ‘Werk’ krijgen we bijna geen goed proza. Je weet, dat de groote ontdekking van ‘Werk’ is: L.Th. Lehmann, Plassingel 20, Overschie, die op zijn debuut buitengewoon goede critiek heeft gehad. Hij heeft méér dan één bundel gedichten gereed; misschien kun je van hem in het najaar wat uitgeven; ik ben gaarne bereid een inleiding te schrijven.Ga naar eind116 Den Brabander stuurde je gisteren het Rilke-boekje.
Deze maand ga ik een week met vacantie. Als ik mij goed herinner, ontving ik voor ‘Drie op één Perron’ ƒ 15.-, voor ‘Steenen’ ƒ25.- voorschot. Indien het je schikt zou ik gaarne, als er althans een restant is, in verband met die vacantie, nog eenig honorarium tegemoet zien. Bij voorbaat mijn hartelijke dank!
Je
Ed Hoornik
|
-
eind111
- Hoornik zou tot 1958 bijna al zijn dichtbundels bij Stols onderbrengen. Twee bundels, Het menselijk bestaan (1952) en Na jaren (1955) zouden bij D.A. Daamen's Uitgeversmaatschappij N.V. in Den Haag verschijnen. Van zijn kritisch proza zou de bundel Tafelronde (1940) wel door Stols worden uitgegeven, maar Toetssteen (1951), min of meer het vervolg op Tafelronde, zou eveneens bij D.A. Daamen verschijnen. (Zie K. Lekkerkerker, ‘Bibliografie van Ed. Hoornik’, in Ed. Hoornik, Verzameld werk (5), Kritisch proza, Amsterdam 1978, p. 267-300.)
-
eind112
- De officiële tweede druk van Steenen zou pas in 1947 bij Stols verschijnen. In 1943 werd de bundel wel clandestien herdrukt. Deze oorlogsdruk is gelijk aan de eerste druk en verscheen zonder drukvermelding, en met het onjuiste jaartal 1939. De inhoud van de tweede druk uit 1947 is gelijk aan de eerste druk; er werden geen
nieuwe gedichten in opgenomen. Gedichten uit de eerste twee bundels van Hoornik, Het Keerpunt. Sociale en andere verzen (Hilversum 1936) en Dichterlijke diagnose (Amsterdam 1937), zouden pas worden herdrukt in Hoorniks Verzamelde gedichten, die in 1950 bij Stols uitkwam.
-
eind113
- Hoornik doelt hier op de bundel Gedichten 1904-1938 van Jan van Nijlen, die in november 1938 bij Stols was verschenen. In feite was dit een tweede druk; de eerste druk, Gedichten 1907-1934, was door L.J.C. Boucher uitgegeven ('s-Gravenhage 1934).
Jan van Nijlen (1884-1965) was enkele jaren journalist en van 1919 tot 1949 ambtenaar van het ministerie van justitie in Brussel. Zijn eerste poëziebundel, Verzen, verscheen al in 1906, maar zijn literaire doorbraak kwam pas in de jaren dertig. Van 1934 tot 1943 was hij lid van de redactie van Groot Nederland. Van Nijlen was een persoonlijke vriend van Stols en vanaf 1924 verscheen bijna al zijn werk bij hem, zoals De lokstem. En andere gedichten (To the happy few: 1, 1924/Trajectum ad Mosam; 12, 1925), De vogel Phoenix. Gedichten (Trajectum ad Mosam; 26, 1928), Het oude kind. Gedichten (De Halcyon Pers; 9, 1938) en De dauwtrapper (1947). In 1964 verscheen zijn Verzamelde gedichten 1903-1964 bij G.A. van Oorschot in Amsterdam. Naast poëzie schreef Van Nijlen ook essays.
Voor de bundel van Greshoff, zie n. 106.
-
eind114
- Johan Willem Frederik Werumeus (niet ‘Weremeus’) Buning (1891-1958) werd in december 1915 kunstredacteur bij De Telegraaf. Tevens had hij van 1924 tot 1929 zitting in de redactie van De Vrije Bladen. In 1921 verscheen zijn eerste dichtbundel, In memoriam. Vooral zijn ballades, waaronder Maria Lecina (1932), kregen veel bekendheid. Hij schreef ook proza, voornamelijk over culinaire aangelegenheden en reizen, zoals bjjvoorbeeld Avonturen met een pollepel (1939) en De gewaarschuwde reiziger (1944).
In De Telegraaf van 18 mei 1939 zou Werumeus Buning de bundels Steenen en Geboorte, gevolgd door Mattheus en andere gedichten bespreken in ‘Jonge Nederlandsche poëzie. Nieuwe generatie tekent zich af. Twee bundels van Ed. Hoornik’.
-
eind115
- A. Marja (pseud. van Arend Theodoor Mooij, 1917-1964) studeerde Nederlandse letteren en was tijdens de Tweede Wereldoorlog illegaal uitgever. Hij debuteerde in 1937 met de poëziebundel Stalen op zicht. In 1939 verschenen van hem twee bundels, namelijk Eenvoudig schilderij en Omneveld havenlicht (De Vrije Bladen 16 (1939) 7).
De enige roman die van hem werd uitgegeven, Snippers op de rivier, verscheen in 1941 bij J.M. Meulenhoff in Amsterdam en is autobiografisch van aard. Er zou nooit werk van Marja bij Stols verschijnen.
In het tweede nummer van Werk 1 (1939) 2 (februari), p. 32-35 werden van Morja vijf gedichten opgenomen: ‘Tot het sonnet’, ‘De klok’, ‘De laatste tram’, ‘De zuster (naar Rilke)’ en ‘Laatste ronde’. In het derde nummer (Werk 1 (1939) 3 (maart), p. 26-43) verscheen zijn verhaal ‘De vreemde vriend’.
-
eind116
- Louis Theodorus Lehmann (geb. 1920) studeerde rechten in Leiden en prehistorische archeologie in Amsterdam. Op zijn negentiende debuteerde hij met tien gedichten in Werk 1 (1939) 1 (januari), p. 34-39. Ook in volgende afleveringen van het tijdschrift zou een groot aantal gedichten van hem worden opgenomen: zestien gedichten in april, (Werk 4, p. 14-22); ‘Kwatrijnen I-VI’, ‘Oranjefeest I-V’ en nog zes afzonderlijke verzen in mei (Werk 5, p. 30-33) en in oktober nog acht gedichten (Werk 10, p. 14-17). (Voor de titels van de gedichten, zie Werk. Letterkundig maandschrift 1939 of S.S. Hoogerhuis, Literaire tijdschriften in Nederland, dl. 4, Werk & Criterium, Nieuwkoop 1981.)
Lehmanns eerste bundel, Subjectieve reportage, verscheen in 1940 als cahier van De Vrije Bladen 17 (1940) 1 (januari). Zijn tweede bundel, Dag- en nachtlawaai, die eveneens in januari 1940 verscheen, werd door Stols uitgegeven en was de eerste uitgave van de vernieuwde serie Helikon (10 (1940) 1 (januari)), die onder redactie stond van Ed. Hoornik. Hoornik zou voor deze bundel geen inleiding schrijven.
Over het debuut van Lehmann in Werk schreef bijvoorbeeld Han G. Hoekstra in Den Gulden Winckel 38 (1939) 1 (januari), p. 13: ‘Dit eerste nummer [van Werk] bevat goede poezie [...] Een nieuwe naam is H. Lehmann, die hier een groot aantal verzen geeft, jong werk, met opmerkelijke momenten; geen beter pleidooi voor het bestaan van het tijdschrift dan het bestaan van zulk werk.’ In De Stem 19 (1939) I, p. 297-300, schreef A. Donker een beschouwing over Werk, waarin hij Lehmann, samen met Vasalis, de verrassing van Werk noemde. Over de poëzie van Lehmann schreef Donker: ‘[...] met ongelijke, onevenwichtige maar overrompelend oorspronkelijke verzen. [...] hier krijgen woorden lichaam en beweging, het zijn verzen uit den heksenketel der verbeelding, uit het vagevuur der poëzie. De sensatie van poëzie is in deze verzen zoo sterk en onmiskenbaar als maar zelden bij een debuut het geval is’.
|