De horoskoop
(1838)–Adriaan van der Hoop– Auteursrechtvrijtreurspel in vier bedrijven
[pagina 59]
| |
Eerste tooneel.MARIA, ANNA, CAMILLA, GORMAZ EN CARLOS, (aan eene tafel gezeten.)
maria,
(tot camilla.)
Voor zulk een argwaan moet uw ga, ('t is billijk,) boeten.
Hy zal door zijn berouw de zielesmart verzoeten,
Ons allen aangedaan. Verneemt mijn plan van wraak,
Door my in haast beraamd.
gormaz.
Wy hooren 't met vermaak.
anna.
Maar al te wreed, vriendin! moet gy mijn zoon niet straffen.
maria.
Ik zal naar billijkheid, u vrienden! recht verschaffen;
Mits dat Camilla in mijn plan my dienstbaar zij.
camilla.
Ik weet wat gy bedoelt. Vertrouw geheel op my.
maria,
(na zich in eenen armstoel aan het eind der tafel te hebben geplaatst, op deftigen toon, en declamerend.)
Zoo ben ik door uw wil ten opperhoofd verkoren
Der Junta, hier vergaard: doch vóór ik u doe hooren
| |
[pagina 60]
| |
De grootsche ontwerpen, door mijn geest gesmeed, verpand
My ieder in 't belang der zaak zijn onderstand.
gormaz.
Wy zullen Jonkvrouw, uw bevelen blindling eeren.
maria.
Dat zij zoo! - Spoedig zal Gonzalez wederkeeren.
Die weêrkomst zij voor hem een ziel verrukkend feest,
Dat van zijn argwaan hem voor eeuwiglijk geneest.
Gy achtbaar oudrenpaar zult onder 't loof gezeten
Van gindsch prieel, hem in uw armen welkom heeten,
Als ik in zegepraal hem aan uw hart geleid.
En gy Camilla zult met die bevalligheid
En onnavolgbre zwier, u eigen, hem verkonden,
Dat hy zijn hoogste goed, zijn oudren heeft hervonden;
Terwijl Enrico met uw Carlos in het groen
Verscholen, harpgezang en fluittoon hooren doen,
En 't licht ontstekend in de feesttijlamps-gierlande,
Den bloemtuin pralen doe als tooverlustwarande.
carlos,
(vol vreugde.)
ô Heerlijk, heerlijk! flux wil 'k naar Enrico gaan,
En slingren 't lampensnoer door myrth en perzikblaâan.
'k Zal al de lampen, die we op 's Konings feest doen gloren,
Ontsteken, en zoo blijde een feestgezang doen hooren
Als of ik tot den lof eens toreadors zong,
Die in een stiergevecht den grootsten stier bedwong.
(Hy vertrekt.)
camilla,
(tot maria.)
Ik wil my ook, vriendin! naar 't lustprieel begeven,
| |
[pagina 61]
| |
En hem verbeiden in de koele myrthendreven;
Maar eerst zij voor het beeld der heilge Maagd geknield,
Aan God den dank gebracht, die my het hart bezielt.
maria.
Gelukkig, die als gy, in al hun wedervaren,
Vertrouwend en getroost ten hemel mogen staren!
(Beiden vertrekken door verschillende deuren.)
| |
Tweede tooneel.GORMAZ, ANNA.
anna.
Mijn gade, is in dit uur uw hart tot vreugd gestemd? -
gormaz.
Dat ik 't getuigen mocht! Mijn boezem is beklemd.
My schijnt een ongeval bedreigend voor te zweven.
anna.
Ook my doet naamlooze angst het matte lichaam beven.
Ik word gefolterd door een onverwinbren schroom.
(In vervoering.)
Laat af, ô schrikbeeld! me in dien ijsselijken droom
Verschenen; ô laat af my zelfs tot hier te volgen.
Zijt gy, ô hemel! meer dan ooit op my verbolgen?
gormaz.
Welk schrikbeeld foltert u? Verhaal my wat u smart!
Geliefde, welk een droom beangst uw teeder hart?
anna.
Welaan! hoe vreeslijk ook, ik mag dien niet verheelen.
| |
[pagina 62]
| |
Naauw kwam in ginds vertrek een diepe slaap my streelen,
Of 'k droomde, dat ik me in Sevilles wal bevond,
En in de kloosterkerk voor 't heilig outer stond.
'k Was niet met u gehuwd. 'k Aanbad nog en geloofde
Aan kerk en kloostertucht als reine Godsverloofde.
Een bovenaardsch genot vloot door mijn aadren heen:
De hemel was het doel van mijn verlangst alleen.
Ik hoorde een lofgezang my zoet in de ooren galmen;
Maar 't was geen aardsch akkoord: neen 't maatgeluid der psalmen,
Klonk hemelsch. Dáár verschijnt my voor het hoogaltaar
Een jongling, in 't gewaad eens monniks. Angstig staar
Ik hem in 't aangezicht, waar liefde op staat te lezen.
Een ongekend gevoel bemeestert nu mijn wezen;
De kalmte sterft me in 't hart. Een diepe, schorre stem
Dreunt my herhaald in 't oor: ‘volg bruid des hemels, hem!
Volg hem! Hy zal op aarde u hemelvreugd doen smaken.’
Die stem deed in mijn bloed een felle koortsvlam blaken.
Ik zag den jongling aan: hy droeg uw aangezicht;
Ik reik hem snel de hand, en vlucht het kerkgesticht;
Dan, aan de kloosterpoort genaakt met snelle schreden,
Zie ik een jager, in het zwart, ons nader treden.
Hy draagt in iedre hand een scherpgewette dolk;
Een roode vlam omstraalt zijn oog. Ten diepe kolk,
Zie ik het voorportaal van 't Godsgesticht verkeeren.
De jager valt verwoed den monnik aan. Verweeren
Wil ik hem, met mijn borst; maar als een bliksemstraal,
Treft my en 's monniks hart des jagers moordend staal;
| |
[pagina 63]
| |
Wy storten in den kolk; maar onder 't nederploffen,
Zinkt ook de moorder door verteerend vuur getroffen,
En scheidt ons van elkaâr; terwijl een schrikbre kreet,
Zich als een donder in den omtrek hooren deed:
‘Wee, zevenvoudig wee! hen die geloften breken.
Hoe lang de straf vertraag, eens daagt het uur van wreken.’
gormaz,
(diep getroffen.)
Verschriklijk droomgezicht! de lang genezen wond
Wordt door u opgescheurd. ô Hemel, wat verkondt
Gy ons? Spreekt in dien droom de ontzachbre taal der waarheid?
Vertoont hy ons het beeld der toekomst in heur klaarheid,
ô Geef dan dat by ons de liefde nooit verga,
Maar in denzelfden stond het uur van sterven sla!
De schuld, die op ons rust, drukt even zwaar op beiden,
Wat Gy op aard verbondt, zult Gy hierna niet scheiden.
(Eene klok slaat half twaalf uren.)
anna.
Mijn vriend, het uurwerk maant ons om van hier te gaan;
Men wacht ons in den hof......
(Zy verbleekt en waggelt.)
gormaz.
Wat siddring gaat u aan?
Uw wang verbleekt.
anna,
(de tuindeur openend.)
De wind waait me als een graflucht tegen.
gormaz.
Het loof is kil en koud na 't vallen van den regen,
En vochtig is de grond: ô dat uw zielsangst zwicht.
| |
[pagina 64]
| |
anna,
(buiten zich zelve.)
Ginds dwaalt de jager uit mijn vreeslijk droomgezicht.
gormaz,
(dringend.)
Nog eens! uw angst met kalmte en vasten wil bestreden.
(Hy wikkelt haar in een mantel.)
Camillaas mantel, u gewikkeld om de leden,
Bescherme uw teedre leest voor scherpe herfstnachtlucht.
anna.
Ik volg: Voorzienigheid, verhoor mijn boezemzucht!
(Beiden vertrekken.)
| |
Derde tooneel.CAMILLA, CARLOS, ENRICO, (bloemkransen en lampen dragende.)
carlos.
't Is al gereed! - mijn lier gestemd: de lampen branden:
Enrico gaat gebukt door 't wicht der bloemgierlanden.
ô Moeder, hoe verlangt mijn ziel naar 't feestgedruisch!
(tot enrico.)
Wat mart ge nog, mijn vriend? - Voort naar het zomerhui
enrico,
(eenigzins geraakt.)
Ik ga: het is geen kunst om aan een strammen grijzen,
Als of men meester waar zijn plichten aan te wijzen.
't Is schoon, wanneer de jeugd met vuur verstand vereent.
carlos.
Vergeef 't my, oude vriend! Zóó was het niet gemeend.
(enrico vertrekt.)
| |
[pagina 65]
| |
camilla.
Mijn zoon! Maria zegt, dat fel in toorn ontstoken,
Uw vader u in 't woud ter zijde heeft gesproken.
Wat vroeg hy u?
carlos,
(ongekunsteld.)
Dat 's een geheim; maar moeder 't geen
Hy sprak, gaf my geen stof tot vreeze of argwaan: neen,
Mijn vader was verheugd, door 't geen ik hem verhaalde:
Dat zag ik uit de vreugd, die hem uit de oogen straalde.
camilla.
'k Eerbiedig de oorzaak, die het spreken u belet.
Hetgeen uw vader wil, zij altijd u ten wet;
Beloof my dat mijn kind.
carlos.
'k Zal u gehoorzaam wezen;
Want wie zijn oudren eert, behoeft geen kwaad te vreezen;
Maar ach, het smart my toch, dat ik niet zeggen mag,
't Geen ik zoo gaarne voor mijn moeder openlag.
camilla,
(hem aan haar hart drukkende.)
Aanvallige engel, beeld uws vaders, maar in 't zachte;
ô Dat hem 't leven zóó als 't uwe tegenlachte!
Dan waar hy als door my, door andren ook bemind.
Dan.... maar 't is hooger wil: gaan wy van hier mijn kind.
(Beiden vertrekken.)
| |
[pagina 66]
| |
Vierde tooneel.GONZALEZ,
(alleen, omzichtig binnentredende.)
Geen stervling hier.... waar hebt ge ô trouwlooze u versteken?
Is zy de woning van heur echtgenoot ontweken?
Of...... maar bedwingen we ons! Vernam haar oor mijn stem,
Ze ontsloot dan 't venster aan den tuin en vlood met hem.
Met hem? - Met wien? ô Vraag, die my het bloed in de aderen
Doet kooken!.... Met een fielt, het uitschot der verraderen,
Die me in mijn rechten hoont, de hel kweekt in 't gemoed,
En me als een dief, by nacht, mijn woning zoeken doet,
En dolen in het rond, mijn eigen voetstap duchtend;
Terwijl ik, 't koortsig brein, in de eenzaamheid bevruchtend
Met beelden, die my 't hair doen stopplen naar omhoog,
Vaak op mijn eigen beeld als op een monster oog.
(Zijn buks, met dubbelen loop, ladende.)
Mijn trouwe jagerbuks, wiens bliksem menig werven
Den fieren arend in zijn hemelvaart deed sterven,
Of 's winters wolf en vos bestookte in berg en veld,
Thands wordt een ander doel uw donders voorgesteld.
Een ander doel..... mijn mond verzwijg het! Nog geloof ik
De misdaad in geheel haar omvang niet: nog doof ik
Niet iedre flaauwe vonk van meêlij uit mijn ziel.
Soms reinigt weêr 't berouw de schuld van haar die viel.
Wellicht was zy door lust, veel min dan argeloosheid,
Ondanks zichzelf een prooi van helsch doorslepen boosheid.
Misschien?...., ô Doolhof, waar mijn geest zich in verwart!
| |
[pagina 67]
| |
ô Worstelkamp der eer met teedre liefdesmart!
Is aan mijn droeven geest geen andren weg gegeven,
Waar langs de onzekerheid voor eeuwig wordt verdreven?
Zou 't moordtuig weigren, als het op my werd gericht?
Zou ik, het oog gevest op 't blaauwend buskruidlicht,
Het rustaanbrengend lood het zeker doel doen missen?
ô Neen! - Daar kome een eind aan 't al te foltrend gissen.
Camilla, schoon uw schuld me een andre daad gebood,
Ik straf daarvoor u niet; maar geef myzelf den dood.
(Gereed het geweer tegen zich te richten, treedt maria binnen.)
| |
Vijfde tooneel.GONZALEZ, MARIA.
maria.
Gy hier Gonzalez?....
gonzalez.
Kan mijn komst u dus vervaren?
Is dit mijn woning niet?
maria.
Voorzeker.
gonzalez.
Uw gebaren
Verraden vrees. Waar is Camilla? Spreek!
maria.
Ik ga,
En meld uw weêrkomst.
| |
[pagina 68]
| |
gonzalez,
(haar terughoudende.)
Neen, by 's hemels ongena,
Hier zult gy blijven en me op 't oogenblik doen hooren,
Waarheen de ontrouwe vlood.
maria.
U vlood? Bedwing dien toren.
Gonzalez, ik bezweer 't, helaas! gy zijt misleid.
gonzalez.
Misleid? - De slang spreekt waar: zy doet de grimmigheid
Des ingeslapen leeuws met nieuwe kracht ontwaken,
En hem naar 't eerloos bloed, van die hem hoonden, blaken
Voor 't laatst, eer gy mijn drift tot blinde woede tergt,
Toon my de plaats aan, waar de snoode zich verbergt.
maria,
(hem te voet vallende.)
Gonzalez hoor my! 'k Smeek 't voor u in 't stof gevallen:
Wilt gy uw levensvreugd voor eeuwiglijk vergallen?
Wilt gy uw huwlijksheil voor altijd zien gestoord?
't Genot van jaren door één oogenblik vermoord?
Volhard dan in uw waan! Richt naar den hof uw schreden,
Verschrik Camillaas ziel door uw vergramde reden,
Licht zijt gy de oorzaak, dat de drift, die in u woedt,
Niet haar, maar andren ook van schrik bezwijken doet.
gonzalez.
Nog andren? - Vrouw, dat woord is doodelijk! U straffen
Moest ik ter heeter daad, om 't meineed hulp verschaffen;
Maar voor mijn gramschap zijt gy veel te klein. Sta op,
Eer ik u als slavin verachtlijk van my schop!
Vlucht ijlings dit vertrek, en toef in gindsche zale,
| |
[pagina 69]
| |
Wat ik, na 't wraakgericht voor u als straf bepale.
Bepeins in stilte dáár, 't geen gy aan my misdeedt.
Maar slaak geen enkle klacht, geen angst, geen jammerkreet;
Want als uw mond één zucht, hoe ook gesmoord, doet hooren,
Dan is Camilla, 'k zweer 't by d'eeuwgen God, verloren!
(maria begeeft zich in het vertrek ter linkerzijde.)
| |
Zesde tooneel.GONZALEZ,
(alleen.)
Welaan ter wraak gesneld! geen mededoogen meer.
Kom in mijn armen, mijn gehoorzaam schietgeweer,
Laat ons thands de ontrouw 't lang onthouden loon betalen.
Doch eens nog moog van hier mijn oog langs 't loover dwalen
Van u mijn bloemhof!
(Hy opent het venster en deinst verbaasd terug.)
Hoe, wat zie ik? Razerny!
't Is de overspeelster met heur minnaar aan heur zij;
Haar hand rust in zijn hand; zijn oog blikt in haar oogen.
Dat is te veel! beziel me ô wraak! thands onbewogen
Met vasten blik gedoeld: - tref jager 't edel wild,
En gy ô boomen, zijt geen boelend paar ten schild.
(Hy drukt af: twee schoten).
eene stem,
(van buiten.)
Verraad! - ô God, zy sterft.
gonzalez.
Het lood heeft goed getroffen;
| |
[pagina 70]
| |
Ik deed de hinde naast het woudhert nederploffen.
Gewroken is mijn eer: bluscht nu in 't stroomend bloed,
Meineedigen, de vlam, die 't hart u zette in gloed!
gormaz,
(achter het tooneel.)
Gonzalez, help ons! help!
gonzalez.
Wat kreet! 's Verraders lippen
Doen in den stervenskamp zijns vijands naam ontglippen.
Waarom mijn naam? mijn naam?
(Er wordt hevig geklopt op de deur ter rechter zijde.)
Wie klopt zoo woest?
carlos,
(achter het tooneel.)
Uw zoon.
gonzalez.
Mijn zoon? - Ik sidder.... 'k ben aan 't misdrijf niet gewoon.
Zal hy niet daadlijk in mijn woeste wezenstrekken
Het bloedig wraakgericht, door my volbracht, ontdekken?
carlos,
(als voren.)
Ach, vader, doe toch op, voor onze vrees vermeer.
gonzalez.
Welaan.
(Hy ontsluit de deur; camilla en carlos treden binnen.)
| |
[pagina 71]
| |
Zevende tooneel.GONZALEZ, CAMILLA, CARLOS, daarna GORMAZ en ANNA.
gonzalez,
(terug deinzende.)
Hoe geeft de dood zoo ras zijn offers weêr?
Komt gy, ter naauwernood geland aan andre kusten,
My nu reeds als een schim vertoornen en ontrusten?
Camilla, niet uit haat, maar uit gevoel van eer,
Waart gy het doelwit van mijn treffend moordgeweer.
Wat duistre macht dwingt u, zoo ras tot my te komen?
camilla.
Ik heb tot tweewerf toe een knallend schot vernomen,
Een noodgekerm gehoord: ik was om u beducht,
En ben met Carlos snel het zomerhuis ontvlucht,
Waar wy het voorportaal met bloem en tak omwonden.
gonzalez,
(met den toon der wanhoop.)
Camilla, hebt ge u niet in ginds prieel bevonden?
camilla.
In ginds prieel? ik my?
(Naar buiten ziende.)
Wat schouwspel! groote God!
Gonzalez kniel in 't stof! ô Ondoorgrondlijk lot!
gonzalez,
(haar by de hand nemende.)
Verklaar u, 'k smeek het u.....
camilla.
Twee wezens treden nader,
Door hen zij 't u verklaard.
| |
[pagina 72]
| |
gormaz,
(doodelijk gewond, met waggelende schreden zich het tooneel opslepende, met zijne gade onder den arm, in onmacht, bebloed en met hangende hairen.)
Gonzalez, red uw vader!
Bescherm uw moeder! - Zoon, in schaduw van uw huis,
Waar 't gastrecht heerschen moest, waart heilloos roofgespuis.
Het heeft; - mijn kracht bezwijkt.....
(Hy zinkt neder naast zijne gade, die hare oogen opent.)
anna.
Klem op mijn wang uw wangen,
Wy hebben t' ééner stond het doodlijk schot ontfangen.
Ik sterf......
(Zy sterft.)
gormaz.
Mijn dierbre zoon, bescherm haar in 't gevaar.
gonzalez,
(op vreesselijken toon.)
Ik haar beschermen? ik? - Ik ben haar moordenaar.
(Algemeene ontzetting.)
gormaz,
(met alle inspanning van kracht.)
Haar moordenaar! - Ontvlucht mijn blikken, vlucht verrader!
Verhoor, gerechtig God, den doodsnik van een vader.
Giet op d' ontaarten zoon uw wraakfiolen uit.
Hy dole op 't aardrijk rond, aan eeuwgen angst ten buit,
De smart die hem verscheurt, zij eindloos, duizendvuldig,
Een vuur dat nooit vergaat, een worm......
camilla,
(die gormaz ondersteunt.)
Hy is onschuldig
| |
[pagina 73]
| |
Aan oudrenmoord, ofschoon hy oudrenbloed vergoot.
God, hoor zijn vloekstem niet! Wees met mijn echtgenoot.
Wees met hem! - Doe, aleer de dood moog triomfeeren,
De zekerheid in 't hart des vaders wederkeeren,
Dat blinde drift, geen haat, den moord heeft voortgebracht.
Schenk hem ô hemel licht! - Licht in de stervensnacht.
| |
Laatste tooneel.DE VORIGEN, MARIA, ENRICO; daarna ALVAR, met heidenen.
maria,
(binnenstortende.)
Wat gruwel is geschied? - Wat weeklacht treft mijn ooren?
gonzalez.
Dit huis is ten tooneel van gruwlen uitverkoren.
De daad van Kaïn, eens verafschuwd door heel de aard,
Is door mijn daad voortaan niet langer doemenswaard.
Hy is een kind des lichts, na 't geen hier werd bedreven.
De snoodste tempelroof is hier gepleegd aan 't leven.
De zoon, door blinde drift vervoerd, heeft in dees nacht
Natuur ontheiligd, en zijn oudren omgebracht.
maria.
ô Dubble misdaad, waar het nakroost van zal wagen.
(Het slaat twaalf uren. Horengeschal doet zich hooren. Gewapende heidenen, met fakkels, ziet men door de deur en de vensters, in den tuin geschaard.)
| |
[pagina 74]
| |
alvar,
(treedt gewapend op.)
Uw bende is in 't geweer! 't Heeft middernacht geslagen.
Dan welk een schouwspel treft mijn oogen hier?
gonzalez.
Barbaar!
Mijn strafbare ijverzucht maakte uw voorspelling waar.
'k Ben oudermoorder, en my klonk een oordeel tegen;
Het was mijns vaders vloek.
gormaz,
(door maria, camilla en enrico ondersteund, gonzalez de hand reikende.)
Die vloek verkeere in zegen.
'k Vergeef..... zoo waarlijk als my de ademtocht vergaat,
Hoop ik u weêr te zien - by God - in reiner staat.
(tot carlos.)
Mijn dierbre kleinzoon kom, kom aan dit nokkend harte:
Uw minzaam aangezicht verzacht de vlijm der smarte.
Bemin uw vader steeds, als ik slaap in het graf.
Herhaal hem daaglijks, dat ik hem mijn zegen gaf.
carlos.
Dat zal ik: leg daarop het hoofd gerust te slapen;
Door my wordt iedre smart voor hem in-vreugd herschapen:
Door my.....
gormaz,
(stervende.)
't Is wel mijn kind: mijn krachten zijn vervloôn.
Ik sterf: mijn jongste snik aêmt zegen voor mijn zoon.
gonzalez,
(na hem de oogen te hebben geloken.)
Dat woord daalt als een daauw me in 't smachtend harte neder.
| |
[pagina 75]
| |
alvar.
Mijn legerschaar vertoeft.
gonzalez,
(kalm.)
Keer naar uw benden weder.
Kamp gy voor 's Konings zaak, terwijl ik bid tot God.
De dood op 't slagveld waar my thands een gunst van 't lot.
Vertrek!
alvar,
(heengaande.)
Gy wilt het dus, lafhartige en verwijfde,
Dien ik ter kwader uur in ijdlen hoogmoed stijfde.
'k Vertrek in zegepraal: u drukt het wicht der schuld!
De horoskoop door my getrokken is vervuld.
(Hy vertrekt.)
gonzalez.
Hy ga! Op 't strafschavot zij de eindpaal van mijn leven.
camilla.
Gy zoudt dus.......
gonzalez.
Ja voorwaar, de moord door my bedreven
Eischt wraak, ofschoon mijn hand ze onwillig heeft bestaan;
Men zeg hier niet: de mensch kan 't noodlot niet ontgaan.
Neen wee hem, die zijn toorn als mensch niet kan betoomen,
En 't bloed zijns naasten als het bloed van 't wild doet stroomen!
Wee hem! want roekloos treedt hy op in 't ambt van God,
En maakt de vreedzame aarde een bloedig moordschavot.
Het bloed kleeft aan mijn vuist: 'k moet daarvoor zoen verwerven,
En door het zwaard des beuls, in naam der wetten sterven.
| |
[pagina 76]
| |
Vaarwel, mijn dierbren, die my troostloos tegensnikt,
Om 't wee, door eigen schuld, myzelven toegeschikt!
Bidt dat de hemel me in mijn hoop niet moog beschamen;
Maar my genadig zij in 't uur van 't sterven.
maria,
(terwijl allen diepgeroerd nederknielen.)
Amen!
(De gordijn valt.)
EINDE. |
|