| |
| |
| |
Tweede gedeelte.
De Gerechtszaal te Drontheim. Ter rechterzijde staat een lange, met groen laken bedekte tafel, waaraan de graaf van ahlfeldt, de generaal en zeven in het zwart gekleedde rechters gezeten zijn. Tegen over deze tafel is een lange bank geplaatst, waarop hacket, benevens zes geboeide mijnwerkers zitten. Op afzonderlijke zetels een weinig achterwaarts bevinden zich de graaf van griffenfeldt, aleide en ordener. Musdaemon, met nog een schrijver zijn bezig met elk voor een afzonderlijk schrijftafeltjen aanteekening van het verhandelde te houden. Op den achtergrond ziet men het volk, door eene soort van hek van de rechters afgescheiden. De zaal, welke van ouden Noorschen bouwtrant is, heeft een somber voorkomen en wordt op den voorgrond door eene hangende lamp verlicht, terwijl in het achterste gedeelte op den rand der balustrade vier brandende fakkels geplaatst zijn.
| |
Eerste tooneel.
De hier boven opgegeven personen, Gerechtsdienaars, Soldaten, Visschers, Vrouwen, Kinderen.
tot hacket.
Gij volhardt dus in uwe bekentenis, en toont u bereid om haar andermaal met eede te bevestigen.
| |
| |
Gij trekt de beschuldiging niet in, welke griffenfeldt ten laste legt, dat hij u door goud heeft omgekocht, om u aan het hoofd der mijnwerkers te stellen, en in deze landen het wettig gezag van christiern den V omver te werpen?
Ik trek de beschuldiging niet in.
Gij verklaart getuige geweest te zijn van het ronddeelen van vaandels en geld aan de opstandelingen, in naam van denzelfden griffenfeldt.
Gij bekent bij dat alles schuldig te zijn aan de moorden en brandstichtingen, sedert jaren in deze omstreken gepleegd?
Ik beken het onder inroeping uwer goedertierenheid.
tot een der gerechtsdienaars.
Doe den schuldige wederom plaats nemen.
hacket, zet zich neder.
tot musdaemon.
Geheimschrijver, zijt gij met uwe aanteekeningen gereed?
| |
| |
Dan kunnen wij verder gaan. (Tot de Gerechtsdienaars) Men brenge griffenfeldt voor de rechtbank. (Tot griffenfeldt.) Gij hebt de tegen u ingebrachte beschuldigingen gehoord: wat hebt gij tot hare wederlegging aan te voeren?
griffenfeldt ziet hem met verachting aan en zwijgt.
Ik herhaal mijne vraag, in naam dezer achtbare rechtbank, die over dood en leven vonnist, en wacht een ander antwoord dan die trotserende blik.
Bijaldien gij niet in naam van de onbesprokene rechteren dezes lands eene rol speeldet, die niet voor u geschikt is, zoudt gij op mijn antwoord ten eeuwigen dage gewacht hebben. Thands mag ik niet langer zwijgen; maar wil alleen die mij hier hooren ten bescheid te geven, dat geen griffenfeldt ooit de laagheid zal hebben iets ter zijner verdediging te zeggen, wanneer een ahlfeldt de onbeschaamdheid bezit zich ten voorzitter zijner rechters op te werpen.
tot den graaf.
Vergun mij een oogenblik tot den beschuldigde het woord te voeren. (Tot griffenfeldt.) Oude vriend en wapenbroeder! Ik beoordeel de redenen niet, welke u het ons gegeven antwoord afdwingen; maar het geldt hier eer en leven, en het is daarom, dat ik mij als mensch en als rechter genoopt gevoele, om u plechtig af te vragen: griffenfeldt, indien een vriend, die het wel met u meent, u de hand
| |
| |
drukte en tot u met aandoening sprak: waarmede kunt gij u verdedigen, en den aanklager beschamen, wat zoudt gij dan antwoorden?
Ik zou hem niets tegenwerpen dan vijftig jaren eerlijkheid en deze grijze kruin.
hem in de armen vallende.
En mij, uwe dochter, die het voor den hemel verklaren kan, dat gij onschuldig zijt.
roept getroffen uit, en wordt daarin door velen gevolgd.
Braaf geantwoord, lang leve zulk eene goede dochter!
koel.
Dergelijke tooneelen bewijzen voor de onschuld des aangeklaagde niets. (Tot de Gerechtsdienaars.) Geleid den beschuldigde en zijne dochter naar hunne plaatsen. Geheimschrijver, hebt gij aanteekening van het antwoord des aangeklaagde gehouden?
Ik ben gereed, uwe Genade!
Dan ga ik voort, in naam der heilige gerechtigheid. (Tot de gerechtsdienaars.) Dat de derde beschuldigde zijnen rechteren nadere.
plaatst zich met eene edele houding voor de Rechters.
Hier ben ik, wat begeert gij?
| |
| |
mantel en hoed afwerpende.
Ik heet ordener van guldenleeuw, Baron van Thorwick, Ridder van Dannebrog.
met geveinsde aandoening
Is het mooglijk? de zoon des Onderkonings? de voormalige vriend van mijn huis?
Edele baron, men heeft u in gezelschap gevonden, u en uw geslacht onwaardig!
Oordeel niet, opdat gij niet geoordeeld wordt!
hem schielijk in de reden vallende.
Ik heet geen Baron, zoo lang mijne vrije handen deze ketenen dragen.
Welnu dan ordener van guldenleeuw; laat uwe verontschuldigingen hier gelden! Men heeft u bij de zwarte zuil, aan het hoofd der mijnwerkers gevangen genomen, met de wapenen in de handen. Is dat waarheid?
op musdaemon wijzende.
Wanneer gij beschuldigt en die man bevestigt, dan is er immers voor mij geen ontkennen aan?
Wellicht hebt gij gronden ter verdediging van uw gedrag?
| |
| |
ter zijde.
Ha! welk eene gedachte doorvaart mijne ziel! Ik wil griffenfeldt redden, al zij het ook, ten koste van mijn leven. (Overluid) Ter verdediging van mijn gedrag kan ik niets aanvoeren, maar alles ten behoeve van griffenfeldt; hij is onschuldig, en even rein van den smet, die men hem wil aanwrijven, als de sneeuw, welke dezen avond op de heuvelen van Smiasen is nedergedaald.
ontsteld.
griffenfeldt onschuldig!
Ja, ik heb mij van zijnen naam bediend, om tot mijn doel te geraken.
Ordener, laat uwe edelmoedigheid u niet in het verderf storten.
Om Gods wil word het slachtoffer uwer grootmoedige neiging niet.
plechtig tot beiden.
Martel mij niet door uwe teêrgevoeligheid! Belet mij het volbrengen van een heiligen plicht niet.
tot aleide.
Mijne dochter, laat ons lijden en zwijgen. Die man is immers te groot om hem terstond te begrijpen?
Men vergunne mij voort te gaan. Aangevuurd door eene toomelooze eerzucht, heb ik mij door het droombeeld la-
| |
| |
ten wegslepen, om door mij aan het hoofd eener omwenteling te plaatsen, opperheerscher van dit gewest en het machtig Denemarken te worden. Ter bereiking van dat doel, heb ik misbruik gemaakt van het goud mijns vaders, van mijne aanstelling als opziener der gevangenissen, en van den naam van griffenfeldt, die de afgod zijner landgenooten is.
Is er niets, hetwelk ter uwer verontschuldiging pleit?
ordener zwijgt.
tot de geregtsdienaar.
Geleid den schuldige naar zijne plaats. (tot musdaemon.) Zijt gij gereed?
Nog niet, uwe genade!..... de verbijstering, die onverwachte ontdekking....
Heeft niets gemeen met uwe pen: ga voort!
De redevoering van den schuldige is geboekt, uwe genade.
Het is wel! (Tot de rechters.) Edele, wijze en rechtvaardige mannen! Mogen wij het getuigenis van guldenleeuw als dat der waarheid aannemen?
Strijdt het niet met onze verplichtingen om griffenfeldt, als onschuldig aan dezen aanslag te verklaren?
| |
| |
Acht gij allen han van ijsland, op grond van zijne bekentenis en bewezene misdaden des doods schuldig?
ter zijde.
Zoo gemakkelijk niet, een persoon van aanzien heeft mijn leven verzekerd.
tot musdaemon.
Maak het doodvonnis van den schuldige ter teekening gereed. (Tot de rechters.) Edele, wijze en rechtvaardige mannen! de wet eischt, na de bekentenis van guldenleeuw, zijnen dood? - Help mij het oordeel van dien hoogverrader bekrachtigen.
de rechters, zwijgen.
Rang noch stand mogen ons hiervan terug houden. Wie maakt daar inspraak op?
plotseling te voorschijn tredende.
Ik!
Met de onschuld van griffenfeldt te bewijzen, heb ik geenszins de vernedering verbonden met u te erkennen voor den man des bloeds, die naar willekeur over mijn leven mag beschikken. Spreek het doodvonnis over moordenaars en
| |
| |
brandstichters uit. Ordener van guldenleeuw, Baron van thorwick, ridder van dannebrog, kan alleen te Koppenhagen te recht staan, en door zijns gelijken gevonnisd worden.
(Beweging onder het volk.)
De dweeper is in staat om zelf hier oproer te verwekken. Verklaart mij uwe meening rechters!
Ordener van guldenleeuw verdedigt zijn goed recht. Wij zijn geenszins zijne bevoegde rechters.
Dat zijn wij niet: aan geen onzer handen kleve vorstenbloed!
ter zijde.
Die jongeling spreidt ons een strik, waarin wij ons wellicht spoedig verwikkelen.
met verbeten woede.
Het zij dan zoo! Ordener van guldenleeuw zal onder gewapend geleide naar Koppenhagen gevoerd, en morgen in den ochtendstond het doodvonnis aan han van ijsland voltrokken worden. Voor zoo verre de straf: gaan wij thans tot de belooningen over. Burgers van Drontheim; soldaten van Denemarken. Op het hoofd van den moordenaar van de heuvelen van Klipstadur zijn duizend kroonen gezet geworden, voor hem, die het monster levend of dood in de handen der gerechtigheid leverde. Bevindt de dappere zich in uw midden, die moed en kracht genoeg bezat, om zich dat eereloon te verwerven?
De soldaat, die hem gevangen nam, bevindt zich onder de menigte.
| |
| |
Welnu dan! hij trede voor.
| |
Tweede tooneel.
De vorigen. Een soldaat, daarna norna en han van ijsland.
Heeren rechters! ik heet thorick belfast, en heb han van ijsland bij de zwarte zuil gegrepen, en als een kettingbeer naar Drontheim gevoerd: dat kunnen mijne spitsbroeders getuigen.
tot eenige soldaten.
Spreekt uw wapenbroeder waarheid?
de soldaten, maken een toestemmende buiging.
schielijk uit de menigte ten voorschijn tredende, tot den soldaat.
Thorick belfast, uwe makkers liegen even als gij?
Gij hebt u van han van ijsland geen meester gemaakt.
Geen meester gemaakt? - En de gevangene kan zelfs getuigen.
met verachting op hacket wijzende.
Meent gij dien grooten man daar? - Hem hebt gij lichtelijk kunnen overwinnen: hij is han van ijsland niet!
(Allen geven teekenen van verbazing.)
| |
| |
Waanzinnige, van hier! de achtbaarheid dezer vergadering duldt het aanhooren uwer redenen niet.
Ik herhaal het, rechters van Drontheim, die groote man is han van ijsland niet. Eenmaal slechts heeft iemand met hem gestreden, zonder, dat hij door hem werd verwonnen: die moedige was de zoon des Onder-Konings.
Norna, ik bezweer het u, staak die redenen!
Edele jongeling, ik smeek u geknield, mijne woorden voor deze vergadering niet te beschamen. Ontken het mij, dat gij met han van ijsland eene bloedige ontmoeting bij het graf van Koning walderhog hebt gehad?
tot griffenfeld.
Hoort gij het mijn vader: onze bescherm engel heeft dáár voor ons geworsteld.
gramstorig.
Waanzinnige toovenaarster, verlaat deze plaats, voor ik u doe knevelen, en als duivelskunstenaresse morgen op het marktplein te Drontheim aan een paal binden, en door een vuur van stroobossen blakeren, tot uwe lasterende tong in de hitte der vlammen zich oprolt en voor eeuwig stom wordt! Gerechtsdienaars werpt deze vrouw naar buiten!
de gerechtdienaars grijpen norna aan.
voortredende, met zwarten baard en langen mantel.
Ellendige loonknechten! Wacht u wel deze hulpelooze
| |
| |
vrouw te beleedigen. Zij spreekt de waarheid. Han van klipstadur, zoon van ingolphus, den Verdelger, draagt evenmin boeien als een uwer.
opstaande.
Vermetele gij zoudt?...
hem bij den baard grijpende.
Zijt gij han van ijsland?
vreesselijk.
Maak u dan ten afreize naar de hel gereed: en neem met dezen dolksteek eene doodleugen als vrijbrief mede. (Hij doorsteekt hacket, en werpt valschen baard en mantel weg.)
waggelt en valt.
Monster!... ik was...
Gij waart het werktuig van verraders, dat de kracht niet bezat, om eenen naam, als den mijnen te dragen. (Algemeen afgrijzen.) Rechters van Drontheim, wie onzer is han van ijsland? Ik, voor wien gij allen beeft, of deze reus wien een enkele flikkering van het staal tot een dwerg heeft gemaakt?
Verraad en moord! Soldaten en burgers, een gevleeschde Satan bevindt zich in uw midden. Valt hem aan met bus en hellebaard.
zijn bijl over het hoofd van den Graaf zwaaiende.
Bij de eerste poging, die een uwer waagt, om mij aan tevallen, deelt de Graaf van ahlfeldt in het lot van zijnen zoon.
| |
| |
sidderend.
Laat af van den man.
Burgers en soldaten wijken.
tot de gerechtsdienaars op hacket wijzende.
Neemt die krijgstrofee weg, die mijner onwaardig is. (men gehoorzaamt hem.) Rechters van Drontheim, ik lever mij vrijwillig in uwe handen; dat men mij boeie; maar met drie dubbele ketenen, opdat als de trek mij bekruipt om mij te verlossen, het ijzer de kracht mijner spieren beschame. (Hij wordt aan handen en voeten geboeid.) Rechters van Drontheim, spreekt het doodvonnis over mij uit! Ik ben des levens moede; want mijn noodlot is vervuld. De zoon mijner liefde, die ik bij de schoonste dochter dezer landen verwekte, is niet meer, en geene tweede scheut mag de sedert eeuwen vervloekte han van denzelfden stek zien uitbotten. De denneboom valt neder, ondermijnd door de tanden der Godsspraak, en omvergeworpen door den stormwind des tijds. Ik heb den dood van mijnen zoon gewroken. Voor iedere hairlok, waaraan zijn jeugdig bloed kleefde, heeft een Deensche scherpschutter mij met zijn leven betaald. De schuldbrief is verscheurd. Van nu af behoort mijn lichaam aan den beul, en mijne ziel aan de smartgebaren van den Nijshelm. Waartoe zou ik langer leven? - De kracht om anderen te schaden, is in mij verlamd? - Een kind zou spoedig den wolf kunnen temmen.
honend.
Wij hebben genoeg naar de lastertaal van dien brandstichter gehoord. Voert hem van hier! Zijn vonnis zal spoedig worden uitgewezen.
| |
| |
tot han, die gereed is om met de Soldaten te vertrekken.
Man der verschrikking, ten aanhoore van allen, die hier tegenwoordig zijn, vraag ik het u af, herkent gij mij voor dengeen, die bij de bouwvallen des afgodstempels met u op dood en leven heeft gestreden?
Ja; gij zijt de eenige kampioen geweest, voor wien ik medelijden in plaats van verachting gevoelde; wat zeg ik? Neen, eerbied in plaats van haat; want door u heb ik de beteekenis van het woord zelfverdediging geleerd.
Nu dan bij het medelijden te mijwaarts: ik deed u toen met de punt des degens eene vraag: gewapend weigerdet gij het antwoord. Thands zijn wij beiden geboeid, en de hernieuwing van den strijd is onmogelijk: maar als uw medegevangene herhaal ik u die vraag? - Waar is het ijzeren kistjen, waarin zich de papieren van dippolsen bevonden?
onrustig tot musdaemon.
De zaak neemt een ernstige wending.
op denzelfden toon.
Er wordt om hoofden gespeeld. (overluid.) Gerechtsdienaars, brengt den moordenaar van hier!
Wee den voorbarigen, die eerder dan zijn meester spreekt. De voorrang op het schavot zou hem daarvoor kunnen ten loon geworden. (Tot ordener.) Dappere jongeling, wanneer gij dat kistjen wilt vinden, duik dan ter lengte van veertig voeten in het meir van Sparbo; daar dient het ter dieplood voor een ouden zondaar, die zoo gemeenzaam met
| |
| |
de dooden was geworden, dat hij had opgehouden aan zijn eigen sterfelijkheid te gelooven.
ter zijde.
De slag is afgeweerd. Ik haal wederom adem.
eenige beweging onder het volk bespeurende.
Wat beteekent dat gewoel? Gerechtsdienaars, houdt de menigte buiten het hek!
nog op den achtergrond.
Laat mij de rechters naderen! Bij den heiligen usuphus, ik moet den generaal spreken.
| |
Derde tooneel.
de vorigen. kennybol, iets onder den arm dragende, dat met een net omwonden is.
met moeite door de menigte dringende.
Vergeeft het mij, edele rechters van Drontheim, dat ik ongeroepen voor u verschijne; maar ik ben verplicht u kennis te geven van eene vischvangst, die heden door mij gedaan is. (Tot den generaal.) Het is immers tot u, dat ik het woord moet richten?
De Graaf van ahlfeldt is hier voorzitter.
Ontsla mij van de vermoeienis om dien visscher te woord te staan: het rechtsgeding heeft mij doodelijk afgemat.
(Hij werpt zich in den rug van zijnen stoel en droogt zich het zweet af.)
Visscher, verklaar mij wat u is overkomen.
| |
| |
Dat wil ik. Van daag op het meir van Sparbo van den vroegen morgen af rond gezworven hebbende, zonder éénen visch te vangen, die de moeite waardig was, om aan boord te nemen, besloot ik, daar het vrij onstuimig was naar de kleine baai te stevenen, die meir en zee vereenigt, op hoop, dat de vloed de visch daarheen mocht gedreven hebben. Spoedig werp ik mijn net uit, en het weder ophalende, bemerk ik, dat een ligchaam van buitengewone zwaarte zich in de mazen gewikkeld heeft. Met veel moeite gelukte het mij, mijne vangst binnen boord te krijgen; dan verbeeld u mijne verbazing, toen ik bespeurde, dat ik geen kabeljaauw of steur, maar een mensch had gevischt.
Generaal, vergeef mij! duldt de achtbaarheid der rechtbank het aanhooren van zulke zotte vertellingen?
Ik verschil daarin met u van gevoelen. (Tot kennybol.) Ga voort, brave visscher!
Door ontzetting en nieuwsgierigheid gedreven, ontwar ik het lijk aan het hem omwoelende net. Het ís het ligchaam van een zeer mager man, van middelbare groote, in het zwart gekleed, met groote laarzen aan, een zwarte pruik op het hoofd en daarboven een puntige hoed, waarin de pruik vastgenaaid was.
Hemel, hij geeft eene beschrijving van spiagudry, den opziener van den Spladgest!
zich naar ordener keerende.
Hij was het zelf: bleek en misvormd staarde hij mij thands
| |
| |
even akelig aan, als de dooden, waarmede hij voorheen den spot dreef. Dan laat mij voort gaan; want het belangrijkste moet ik nu verhalen: toen ik hem namentlijk zoo lang als hij was, had uitgestrekt, en de zeilen wilde ophalen, om naar Drontheim te varen, ten einde den dooden lijkenkoning aan zijn voormalig paleis uit te leveren, ontdekte ik, dat er iets zwaars aan den hals hing, dat het hoofd naar beneden hield: ik wil mij nader overtuigen en snijd een stevig koord los, waaraan een ijzeren kistjen hing, waarop, zoo ik mij niet bedrieg het wapen van griffenfeldt stond geschreven.
En waar bevindt zich thands dat kistjen!
hem het kistjen overhandigende.
Gij zijt er nu de meester van.
doodsbleek tot den generaal.
Vergeef mij generaal! maar met deze zaak heeft de rechtbank niets gemeen: de onschuld van griffenfeldt is immers bewezen? Geef mij het kistjen, ik wil het ter kanselarij doen onderzoeken. (Hij tracht zich er meester van te maken.)
Neen, daar gaat te veel licht voor mij op, om thands tot de duisternis weder te keeren.
opstaande en in vreeselijke angst.
Vergun mij dan deze plaats te verlaten; want ik gevoel mij afgemat en geschokt. - musdaemon, volg mij!
gebiedend.
Gij blijft beiden hier. (tot griffenfeldt.) Graaf van griffenfeldt, herkent gij dit ijzeren kistjen als uw eigendom?
| |
| |
die even als ordener en aleide het verhaal van den visscher met klimmende belangstelling, en al de teekenen van dankbaarheid en geestdrift heeft aangehoord.
Ja, bij den hemel, die de onschuld verhoort, ja het is mijn, eigendom! 't is het kistjen, dat ik dippolsen gaf! (Hem een sleutel gevende,) Daar is de sleutel, die ik er van onder mijne bewaring hield. Open het: herstel mijn goeden naam. (Van aandoening overstelpt op de knieën vallende.) O God, uwe wegen zijn wonderlijk, maar zij kenmerken zich door onnaspeurlijke wijsheid!
die inmiddels het kistjen geopend en de papieren, die het bevat doorbladerd heeft.
Welk een verfoeilijk samenweefsel van satanslisten en helsche aanslagen. (Hij leest de opschriften van eenige pakketten.) Ontwerp eener samenzwering om griffenfeldt als staatsverrader aan te klagen, door thuriaf musdaemon. Stukken betrekkelijk den opstand der mijnwerkers in naam van griffenfeldt, door thuriaf musdaemon. Staat der mijnwerkers en opgave der strijdkrachten van Noorwegen, door thuriaf musdaemon. Wissels op Deensche bankiers met nagemaakte handteekeningen, door thuriaf musdaemon. Verklaring op mijn doodbed, dat de schrijver en aanlegger van dat alles musdaemon is, crijsam nupels. (Tot den graaf.) Is die musdaemon uw geheimschrijver?
stamerend.
Ik ontken het niet.
En dezelfde, wiens naam in deze geschriften zoo dikwerf voorkomt?
| |
| |
de graaf, maakt eene toestemmende gebaarde.
op musdaemon wijzende.
Gerechtsdienaars, in naam des Konings van Denemarken, beveel ik u, dezen booswicht in boeien te slaan.
de gerechtsdienaars, boeien musdaemon.
de generaal, zijn zetel verlatende en den graaf van
ontketenende.
Gerechtvaardigde strijdmakker van vroegere dagen, de dag, waarop ik deze boeien verbreek, is de schoonste mijns levens. (Hij ontboeit aleide en kuscht hare hand.) Edele jonkvrouw, mocht ik met deze kusch alle herinneringen uit uwe ziel wisschen. (Tot de gerechtsdienaars op musdaemon wijzende.) Brengt dien onverlaat van hier; geleidt ook han van ijsland in verzekering. Zij mogen in den kerker hun lot verbeiden.
onbeschaamd.
Generaal, zendt gij mijn medeplichtige niet naar den kerker?
hem een pakket papieren overgevende
De Graaf van ahlfeldt, wiens werktuig ik was. Overtuig u zelven. Deze brieven, zonder mij te rechtvaardigen, bevestigen ook zijne schuld, al wilde hij die u in het aangezicht loochenen.
na den brief gelezen te hebben.
Hier hebben twee booze geesten naar den voorrang gedongen in het rijk der duisternis. Ik walg van zooveel snood-
| |
| |
heid. (Tot de gerechtsdienaars.) Boeit ook hem. (Hij wordt gehoorzaamd.)
tot den graaf.
Dacht ge mij, nu het spel voor ons beiden verloren was, aldus te verschalken, in het kwaad vergrijsde zondaar? Wildet gij hem, die voor u met bloed zaaide, alleen bloed doen maaien? Dat is te veel! (Hij houdt hem een zakboekjen voor.) Indien de schrik u niet met blindheid heeft geslagen, lees dan deze drie namen: frederik, elphege, ahlfeldt; Ik schreef die op, toen ik in één uur door allen beledigd wierd. Door de twee eersten heb ik een streep gehaald; want frederik is dood, en elphege wacht in zinnelooze vlagen haar naderend einde; terwijl uw hoofd aan den beul vervallen is; het blad zij thands verscheurd. (Hij doet het.) Volg mij naar den kerker edele Graaf! spoedig beklimt gij met mij de strafplaats, alwaar uw rang u nog de vreugde zal benemen, dat gij u verlustigt met mij onder den bijl te zien vallen van mijnen broeder, den scherprichter, om wiens handwerk gij mij zoo dikwerf met verachting behandeldet. (Hij grijpt den Graaf onzacht bij den arm en gaat voort.)
Monster! gij rechtvaardigt de woede, waarmede ik uw geslacht vervolgde. Waar ik als een kind des noodlots offers maakte, zocht gij ziel en ligchaam te verderven. Neen, gij verdient de eere niet met mij voor hetzelfde blok geknield den adem uit te blazen. Ik zal zelf mijn rechter moeten wezen, om mij te bewaren voor dien smaad. (Hij vertrekt met de gerechtsdienaars, die ook ahlfeldt, musdaemon en de andere gevangenen wegvoeren, en onder luide vreugdekreeten door het volk worden gevolgd.)
|
|