| |
| |
| |
Eerste gedeelte.
Eene groote zaal op het kasteel van den Graaf van ahlfeldt, gelegen buiten Drontheim. Twee groote deuren op den achtergrond geleiden tot een terras, van waar men het uitzicht heeft op de met sparren begroeide bergen. De meubelen zijn eenvoudig en ouderwetsch, en vormen den overgang van het gothische tot het moderne.
| |
Eerste tooneel.
de graaf en de gravin van ahlfeldt.
zittende aan eene kleine tafel met papieren voor zich.
Hm! de vrucht begint te rijpen; het zal spoedig tijd worden die te plukken. Men ga met omzichtigheid voort op den ingeslagenen weg. (Hij zet zich tot schrijven)
zit op eene sopha aan eene andere tafel, waarop eene kooi, met een kanarie vogel slaat: zij is prachtig gekleed.
Inderdaad! mijn heer, de rijkskanselier, het lot van dezen vogel heeft veel van het mijne.
Zeer licht mooglijk: uwe vederen zijn beide bont genoeg.
(Hij gaat voort met schrijven.)
| |
| |
Blijft de generaal thorweck nog bij zijn voornemen, om een bal te Droutheim aan de Officieren der bezetting te geven?
Sedert de geboorte van onzen zoon frederik heb ik de dansschoenen ter zijde gelegd. (Hij maakt een brief toe, en schelt.)
Een bediende, komt binnen.
den bediende den brief gevende.
Laten wilhelm en orugix welgewapend opzitten, en dezen brief naar den burgemeester van Loevig brengen.
de bediende, buigt zich en vertrekt.
zet zich weder tot het schrijven, en zegt:
Indien de bezetting van Drontheim voor zich te kort schiet, dan zijn er te Skongen nog ruiters, (hij schrijft voort.)
ongeduldig en schamper.
Hoe lang zal het uwe genade nog behagen, mij aan het schrijven van brieven op te offeren?
laconisch.
Tot mijne brieven zijn afgeschreven.
hem de pen uit de hand rukkende.
Neen, zoo lang als ik het goedkeur.
zeer bedaard een andere pen nemende.
Elphege, gij weet immers bij ondervinding, dat ik een doodvijand van vrouwen regeringen ben?
Graaf! gij zijt onverdraaglijk; maar gij vergeet, dat het der vrouwen nooit ontbreekt aan middelen, om zich te wreken.
| |
| |
Zulk eene bedreiging hoorde ik reeds twintig jaren geleden van uwe lippen vloeien,
Wie zegt u, dat ik er nooit eenig gevolg aan gaf?
Het staat aan uw geweten alleen, om u die vraag voldoende te beantwoorden. Het hart eener vrouw is moeijelijker te doorgronden dan de draaikolk in het meir Smiazen.
En het is gemakkelijker om de ijsvelden boven Walderhog in den maneschijn te ontdooien, dan om u in eenig vuur te brengen.
Daarom is ook de zinspreuk van mijn geslacht semper idem.
(Hij schrijft nog eenige oogenblikken; staat vervolgens op, en nadert de gravin, die zich inmiddels wederom heeft nedergezet.) Thands zijn mijne bezigheden verricht, en niets zal mij aangenamer wezen, dan wanneer de gravin van ahlfeldt zich eenige oogenblikken met haren gemaal wil bezig houden.
ter zijde.
Waar niets is, verliest de Keizer zijn recht. Ik wil van de nood eene deugd maken. (Overluid.)
De gravin zal de wenschen van haren gemaal zeer gaarne bevredigen, mits deze haar thands de redenen ontwikkele, waarom zij zoo plotseling Koppenhagen heeft moeten verlaten, en zich opsluiten in dit somber kasteel.
Die redenen elphege! zijn u even goed bekend als
| |
| |
mij. De plotselinge verkoeling van den zoon des Onder-Konings, jegens ulrika, en de noodlottige wijze, waardoor dus het gerucht werd gelogenstraft, hetwelk wij van beider echtvereeniging uitstrooiden, deden mij immers besluiten onze dochter eenigen tijd te doen verblijven bij den Graaf van dannebrog, en mij met u herwaarts te begeven, ten einde de voetstappen te kunnen nagaan van ulrikaas trouwlooozen minnaar.
Gij ontwijkt een voldoend antwoord, door mijne vragen met wedervragen te beantwoorden. Het is ulrikaas verijdelde echtverbindtenis niet, die u Koppenhagen heeft doen verlaten. Indien dit zoo ware, dan zoudt gij musdaemon niet hebben medegenomen. Wanneer die mensch uw reisgenoot is, dan zijn er gewichtiger zaken op het tapijt. Maar ga voort met mij die zaken te verhelen; wellicht zal de geheimschrijver mededeelender zijn dan zijn heer.
Elphege, gij zoudt u dus kunnen vernederen?
trotsch.
Wanneer mijn gemaal mij vernedert door mij zijn vertrouwen te weigeren, dan zie ik er geene laagheid in om langs een geoorloofden weg plannen na te vorschen, van welker goeden uitslag zijne eer en leven afhangen.
ter zijde.
Zij heeft gelijk: ik wil haar eenig licht verschaffen. (overluid.)
Elphege, ik mag immers op uwe stilzwijgendheid rekenen?
| |
| |
Na dat ik uwen naam draag, heb ik gelegenheid gehad mij in die kunst te oefenen.
Welnu dan, verneem alles! Wij bevinden ons eigentlijk hier ter oorzaak van den gehaatten griffenfeldt. Het is u bekend hoe hij een jaar geleden tot levenslange gevangenschap op het slot Munkholm veroordeeld werd: niettegenstaande dit kasteel hetwelk in de overlevering het leeuwen hol van Sleeswijk heet, door de zee omgeven wordt, is de stem van den grijzaart op de vaste kust doorgedrongen, en schijnt zij hier en daar weêrklank te vinden. Zekere dippolsen, een soldaat van fortuin, moet den gevangene beloofd hebben hem bij den Koning te zullen rechtvaardigen. Eer deze rechtvaardiging den throon kan naderen, moest er een middel gebezigd worden, hetwelk niet alleen den gevreesden donder ten afleider verstrekte, maar dat tevens aan griffenfeldt den slag toebracht, die hem voor altijd deed tuimelen van de hoogte, waarop hij onzes ondanks nog staat. Musdaemon heeft met de hem eigene doortraptheid in het gevaar voorzien, en zorg gedragen, dat dippolsen van de lijst der levenden zij uitgewischt, al eer hij zich op het register doe plaatsen, van hen welke bij christiern den Ve ten gehoor trachten te worden toegelaten; terwijl hij door zijne handlangers de bergwerkers dagelijks laat opruien, om in naam van griffenfeldt de vaan des opstands in Noorwegen te planten. Zoodra deze gebeurtenis plaats heeft, rukten de talrijke krijgsbenden, welke door mijne zorg in Skongen, Bergen en Droutheim zijn verzameld, tegen de opstandelingen te wapen, vernietigen het mijngespuis, en dempen de volksbeweging op eene bloedige wijze.
| |
| |
Wordt als opstandeling des doods schuldig verklaard, en sterft als hoogverrader door het zwaard van den scherprechter.
En wat winnen wij bij dat alles?
De zekerheid, om niet alleen te blijven wie wij zijn; maar om hier in Denemarken, inderdaad te gebieden, en een Koning in schijn te doen regeren.
huiverend.
Valsche aanklacht, bloedvergieten en eene schavotvertooning. Neen, ik twijfel er niet meer aan: Musdaemon is uw raadsman geweest.
De geheimschrijver van uwe genade, rijdt zoo even het slotplein op, en laat vragen, of het u goeddunkt hem bij zich te ontfangen.
(de bediende vertrekt.)
| |
Tweede tooneel.
de vorigen. musdaemon.
in een mantel met bont gevoederd en een bonte muts op het hoofd.
Vergeef mij, genadige Heer, dat ik zoo laat van mijne ontdekkingsreize terug kom! Het heeft avonturen voor mij gere-
| |
| |
gend; ik ben daarom ook zoo afgemat als een koninklijke roeier, die tegen den stroom op, eene sloep van de vaste kust naar Koppenhagen heeft gebracht.
met eenige vertrouwelijke bezorgdheid tot musdaemon.
Gij zijt afgemat. Zal ik u eenige verkwikking doen geven?
met eene stootende vrijpostigheid, die zeer afsteekt met den eerbiedigen toon, welken hij tegen van ahlfeldt voert.
Ik gloei van buiten, en verkleum van binnen. Geen wonder! de eerste najaarssneeuw heeft mij te Skongen begroet, zoodat de vlokken mijne hairen voor hunnen tijd doen grijnze. (Hij schudt de sneeuw uit zijne lokken.) Dan, ik vergeet het beantwoorden uwer menschlievende vraag, dat echter toestemmend luidt. Ja! uit uwe hand wenschte ik gaarne een glas Noordschen nektar te ontfangen.
de graaf, schelt zeer hard, waarop dadelijk een bediende binnen komt.
Spoedig een kom punch voor mijn Secretaris.
de bediende vertrekt.
kruipend vleiend.
Uwe genade is al te vriendelijk, al te voorkomend. Trouwens de ijver om u te dienen, is de oorzaak van den vermoeiden toestand, waarin ik mij bevind.
de bediende, komt binnen met een zilveren schenkblad, waarop een kom punch en drie krystallen glazen staan.
| |
| |
Plaats dat alles op de tafel en vertrek.
de bediende, buigt zich en gaat heen.
tot musdaemon.
Zal ik u een glas inschenken?
zoodanig, dat ahlfeldt het niet kan hooren.
Zeer gaarne! Dit is een Goden drank, zelfs dan wanneer geene Hébé hem toedient.
met verkropte woede en zacht.
Onbeschaamde!
het glas aan de lippen brengende.
Uw welzijn genadige vrouw!
eenigzins ongeduldig tot musdaemon ter zijde.
Ik ben verlangend iets te weten.
gaat nogmaals inschenken.
Uw welzijn, genadige Heer! (hij nadert bij het uiten dezer woorden den graaf, en vraagt hem op zachten toon.) Is elphege in het geheim?
met gekunstelde waardigheid.
Ik heb hare genade, de gravin van ahlfeldt van onze plannen ingelicht.
Uitmuntend: ik ga dadelijk over tot mijn verslag. Ik was gelukkig in mijne ondernemingen. Ziedaar, hebt gij uwe beurs terug. (Hij geeft hem eene beurs.)
| |
| |
Het is mij door uwe genade ter hand gesteld geworden, om de gedienstige handen te betalen, die dippolsen den weg naar eene andere wareld zouden wijzen. Onvoorziene omstandigheden hebben die voorzorgen nogthands doen vervallen.
verwonderd.
Hoe zoo? Kapitein dippolsen?
Kapitein dippolsen is op het boek der levenden uitgeschrapt.
En zonder onze medewerking?
Ten volle! Hij is op de oevers van Urchtal vermoord en uitgeschud gevonden.
hem de beurs gevende.
Ontfang deze beurs voor uwe goede tijding. Die doode hond zal ons niet meer bijten; maar het ijzeren kistjen met de papieren? Waar bevindt zich dat?
Evenmin te Munkholm als te Drontheim, maar in handen van den moordenaar?
| |
| |
Han van ijsland? die stoutmoedige roover, welken wij aan het hoofd der opstandelingen wilden plaatsen?
Dezelfde, doch wien ik nergens heb kunnen opsporen, schoon ik mij in alle grotten en gangen van hier tot Loevig heb gewaagd. Gij behoeft u echter over dezen uitslag niet te bekommeren; want ik heb op mijne reize kennis gemaakt met een woesten en ondernemenden bergbewoner, een athleet, lang en zwaar als een Germaansche eik, met een stem, zoo schor als een gier, en wreeder dan een uitgehongerde wolf. Hij moet op han gelijken, als de ééne tijger op den anderen.
Is han dan zoo groot van gestalte?
Volgens het algemeen zeggen, is het een reus; een tweede goliath, maar die nog geen david heeft ontmoet, die het waagde om hem een steen toe te slingeren.
te vreden.
Musdaemon, ik bewonder uwe bekwaamheid. Zal de opstand spoedig uitbreken? Wij behooren dit ten naauwkeurigste te weten, ten einde de krijgsbenden te doen oprukken.
De opstand is dáár, als wij het teeken geven. De vaandels, waarop de woorden: leve de vrijheid! leve griffenfeldt! geschreven staan, zijn bij de aanvoerders rondgedeeld. De vlam des oproers moet het eerst in 't Noorden uitslaan, en zich van daar langs Sandmaer tot Konsberg verspreiden. Op de steile rots, aan den oever der zee gele-
| |
| |
gen en de gierenhals genaamd, zal een groot vuur worden ontstoken, in schijn om de mijnwerkers te verzamelen, wier getal meer dan twee duizend bedragen zal; maar inderdaad om den Deenschen soldaten het juiste oogenblik op te geven, waarin het wild zich lichtzinnig in de strikken van den jager verwart.
Musdaemon, gij zijt de getrouwste mijner onderhoorigen. Van nu af aan houdt gij op mijn secretaris te zijn; ik benoem u ad vitam tot geheimschrijver der groot kanselarij, terwijl ik nog dezen avond schriftelijk bij den Koning voor u om de ridder-orde van Dannebrog verzoek.
Hoe, uwe genade zoude de goedheid hebben?
Om ten derde male iets voor u te vragen, wat u tot heden toe altijd geweigerd werd, op grond van uwe afkomst en maagschap met den scherprichter.
met verbeten toorn.
Uwe genade is echter boven die zwakheid verheven, en erkent de dringende behoefte, die iedere beschaafde maatschappij aan een beul heeft?
Hm! geestig aangemerkt? - Hebt gij niets van het kasteel Munkholm vernomen?
Ja, maar weinig stichtelijks: de zoon van den Onder-Koning moet er de verloopene nacht bij den staatsgevangene hebben doorgebracht.
| |
| |
Ongelooflijk: mijn zoon frederik heeft er het bevel over de bezetting.
Spoedig zal uwe genade uit zijnen mond vernemen wat er van de zaak is; want de Luitenant, is naar het zeggen van den sergeant der compagnie, dien ik te Drontheim sprak, voornemens om u nog heden een bezoek te brengen.
die tot hiertoe onder den schijn van aan een tapijtwerk te borduren, zeer aandachtig en met belangstelling heeft geluisterd.
Hoe, mijn frederik hier komen! Dat zou eene aangename verrassing voor mij wezen!
phlegmatiek.
Ik heb vrede met zijne komst, mits hij er geen dienstplicht door verzuime.
Spaar uwe soldaten philosophie tot nader gelegenheid; ik zie onzen zoon deze zaal naderen.
Ja waarachtig, daar is de jongen reeds! de montering staat hem voortreffelijk.
| |
Derde tooneel.
de vorigen. frederik van ahlfeldt.
met den toon der verwondering.
Gij hier mijne moeder! ik dacht dat gij u voor het minst te Bergen zoudt hebben opgehouden, om u schadeloos te stellen voor het gemis van Koppenhagen.
| |
| |
hem liefkozende.
Gij hadt dus niet gewacht mij hier te vinden? Ik dacht mijn frederik, dat de zucht om mij te zien, u herwaarts dreef.
lichtzinnig.
De verveling alleen heeft mij Munkholm voor vier en twintig uren doen verlaten.
Gij hebt immers behoorlijk verlof?
Door den Generaal zelven onderteekend. (tot de gravin.) Het verheugt mij intusschen u hier te ontmoeten, daar ge mij op eenige gewichtige vragen antwoord kunt geven. Draagt men in de hoofdstad die rozenroode kragen nog aan de hofrokken, en hebt gij er aan gedacht, om mij een fleschjen huile de Jouvence en wat Eau de Luce mede te brengen?
weemoedig.
Frederik, uwe moeder was ziek, en werd daardoor belet, om aan zulke kleinigheden te denken.
Als ik weg ben, dan is het: uit het oog, uit het hart. Dan wordt er aan niets gedacht wat mij betreft. Hoe maken het mijne twee Engelsche windhonden? - Heeft men mijn papegaai van Batavia wel behoorlijk van suiker voorzien, en heeft het mijn Braziliaanschen aap niet aan Valence amandelen ontbroken, en zijn de rijstvogeltjes wel op het Zuiden gehangen, en op zijn tijd in de zon gezet? (met wrevelige verwaandheid.) Ik zou wel durven wedden, dat men zich zeer weinig met de arme beesten zal bemoeid hebben.
| |
| |
schamper.
Frederik! bijaldien het gekletter uwer sporen, en de klank van uw zwaard, dat zich onder uwe driftige gebaarden in de schede beweegt, mij niet van het tegendeel overtuigde, dan zoude ik bijna gelooven, dat eene oude vrijster, en geen man in uwe monteering stak.
geslepen.
Uwe genade beoordeelt den Jonkheer wat al te streng. Het angstvallig vernemen naar zijne lievelings dieren pleit voor het gevoelige van zijn inborst, terwijl het niet dan in hem te prijzen is, dat hij zich aan de modes laat gelegen leggen. Er bevindt zich immers op het kasteel van Munkholm eene schoon heid, die thands door de zee van hare aanbidders is verwijderd?
Maar die de deugd in eigen persoon is, en die door haren vader evenzeer bewaakt wordt, als weleer andromeda door het Zeemonster.
tot frederik.
Gij spreekt van het slot Munkholm: dit herinnert mij, dat gij in de afgeloopen nacht, eene onvoorzichtigheid hebt begaan:
verwonderd.
Eene onvoorzichtigheid? En welke?
Gij hebt ordener van guldenleeuw, erfzoon des Onder-Konings, toegang verschaft tot mijn vijand griffenfeldt.
Wie zegt dat, mijn vader?
| |
| |
musdaemon liegt. Een vreemdeling heeft zich op het kasteel vertoond, voorzien met een eigenhandig verlof van den Koning.
Die vreemdeling was ordener. De Luitenant van ahlfeldt is dus wat voorbarig met mij een leugenaar te noemen.
Welnu! En indien dit zoo ware! Hoe had ik dan anders te Munkholm kunnen handelen?
Gij wist immers, dat griffenfeldt de vijand van zijne genade was; dat gij op de vesting macht had om te handelen, en dat de zee diep is.
gebelgd.
Ik weet, dat ik als een eerlijk Officier van den Deenschen Koning, een staatsgevangene heb bewaakt; dat ik als de zoon van een edelman een duellum remotum heb toegestemd, en - eindelijk weet ik, dat musdaemon, de schrijver van mijnen vader, maar mijn aanklager of leermeester niet is. (Zijne moeder de hand kussende.) Vaarwel, Mevrouw! ik ga eens zien, of mijn Normandische hengst behoorlijk is geroskamd, nadat men het schoone dier op de stal heeft gebracht. (tot den graaf.) Waarlijk gij hebt nooit fraaier schimmel gezien, ik heb hem eergisteren van een Officier te Munkholm gekocht: hij is fier en tevens zoo gedwee, dat ik in het geheel geene karwats bij hem behoef. (Musdaemon, onder het heengaan veelbeteekenend aanziende.) Dit is ook de reden, dat ik er hier geene heb medegebracht.
| |
| |
In het bijzijn van uwen vader, zou voor u de roede beter te pas komen.
heengaande.
Wanneer een ander als musdaemon zoodanige belediging uitbraakte, koste hem dit het leven. Vergeet dat niet. (Hij gaat.)
De jongen vereenigt met al zijne Fransche zotheden, een moedig en ridderlijk charakter. Ik wil hem volgen, en zijne gramschap ter nederzetten; eendracht maakt macht: niets zou ons verderfelijker zijn, dan inwendige tweespalt. (Hij volgt zijnen zoon.)
| |
Vierde tooneel.
de gravin van ahlfeldt. musdaemon.
Elphege, ik heb redenen om mij jegens u over onzen zoon te beklagen.
geveinsd.
Mijn heer musdaemon! onzen zoon? Wien bedoelt gij daarmede?
gemeenzaam.
Den Luitenant van ahlfeldt, elphege. Het is immers vijf en twintig jaren geleden, dat wij elkander kennen, en frederik is eerst twee en twintig zomers oud?
Ongelukkige, waar herinnert gij mij aan? (Zij wil vertrekken.)
gebiedend.
Blijft hier elphege! Gij spreekt van herinneringen, maar
| |
| |
doet daar kwalijk aan. Ik wil het verledene niet voor u terug roepen, doch u alleen eenige wenken voor de toekomst geven. Zet u neder! (De gravin doet het; hij vervolgt bedaard en ijskoud.) Onze zomertijd is voorbij; de uren zijn daar henen, waarin elphege den jeugdigen Secretaris in de armen zonk, wanneer haar echtgenoot in de kanselarij aan het gebouw zijner grootheid arbeidde; maar ook de opgewondenheid is verdwenen, waarmede de verliefde rinaldo aan de voeten zijner armida knielde. Staatszorgen en gewetensangsten hebben mijn voorhoofd met voren doorploegd, en mijne hairen doen uitvallen, terwijl uwe lichtzinnigheid de Aegide was, die u voor de herfstvlagen des levens vrij waarde; maar (met verheffing van toon) Gravinne van ahlfeldt, als de gouden eeuw der liefde voorbij is, dan breekt die der vertrouwelijkheid aan, en die heb ik recht om van u te vorderen. Ik ben tot driewerf toe beledigd. Uw gemaal heeft mij mijne afkomst verweten, uw zoon, heeft mij gedreigd; gij hebt gepoogd onze vorige betrekking onder het masker der verachting te verloochenen. Dat is te veel voor musdaemon, en wanneer gij geen zorg draagt, dat men mij voortaan dergelijke ergernis bespare, dan verkoop ik het leven van frederik aan han van ijsland, maak u bij den Graaf als overspeelster bekend, en klaag hem als valschen handschriftmaker en hoogverrader bij den Koning aan.
Musdaemon, gij behandelt mij niet anders dan ik verdien. Uwe helsche bedreigingen rechtvaardigen de wroegingen, die mijne ziel verscheurden, toen ik mij in een oogenblik van begoocheling aan uwe omhelzingen overgaf. Ik was destijds jong en zonder ondervinding, en beminde den kruipenden vleier meer, dan den kalmen echtgenoot,
| |
| |
dien ik alleen op last van mijnen vader de hand als gade toereikte. Dat zij getuigen waren van dit gesprek, die adelijke jonkvrouwen, welke door den luim harer ouders aan eenen man van rang verkocht, het oogenblik zegenen, waarin zij haren naam met eenen nog meer schitterenden verwisselen! ô Dat ik die verdwaalden konde toeroepen: keert terug: doet liever voor het altaar de gelofte eener eeuwige kuischheid, dan dat gij den eed der trouwe zweert aan eenen man, die met uwe liefde speelt, als met een mode beuzeling, en die u ijs en lood schenkt, waar gij vuur en goud begeert! Maar dat ik er dan ook bij konde voegen: ongelukkige slachtoffers die te midden van frissche stroomen en bekoorlijke vruchten, als Tantalus versmacht; zijt op uwe hoede, wanneer een zoon der hel, in het gewaad van eenen engel des lichts getooid, zich tusschen u en de gestalte van uwen echtgenoot plaatst, en u den schoonen jongeling met den verwelkten hoveling doet vergelijken. Adelijke jonkvrouwen, de rust uwer ziel hangt van die vergelijking af!
Elphege, matig die uitdrukkingen, die beter voegen op een tooneel, dan in het voorvertrek van een staats-dienaar. Uw echtgenoot kan immers elk oogenblik hier zijn?
De man, dien gij als hoogverrader wilt aanklagen, boezemt u die nog vreeze in? dat musdaemon waarborgt mij, dat hij in uwe gedachten hooger staat aangeschreven, dan ik mij voor u vernederd gevoel. Van nu af aan verbied ik u mij met andere uitdrukkingen aan te spreken, dan die welke u mijn rang voorschrijft: maar hoed u vooral op frederik van ahlfeldt, den erfgenaam van den Kanselier des rijks een vaderschap te doen gelden, dat ik voor God en menschen zoude loochenen. Musdaemon, toen gij nog schoon en onder-
| |
| |
geschikt waart, moogt gij de gunsteling van elphege geweest zijn, gelijk die blanke paadjen, zich verheugde in de teederheid van zekere Zweedsche Koningin, de vader van frederik zijt gij evenmin, als ik eenige waarde hecht aan uwe laffe bedreigingen.
(Zij vertrekt met waardigheid.)
| |
Vijfde tooneel.
alleen.
Een wijsgeer heeft gezegd: ga eenen leeftijd om met eene vrouw, en nog zal haar inborst u een raadsel gebleven zijn. Hij heeft gelijk. Wie had immer die opwelling van gramschap in een ijdel schepsel als elphege vermoed? - Dan de zaak is niet te verhelpen: de oorlog is begonnen: ik wil dien voeren met list en geweld, tot dat in den worstelkamp op leven en dood een van ons beiden zijn ondergang zal hebben gevonden. (Hij neemt een zakboekje en schrijft er in.) Wanneer ik deze namen op het perkament doorhaal, dan zal er een bloedig spel om hoofden hebben plaats gehad.
| |
Zesde tooneel.
de graaf van ahlfedt, musdaemon
Ik heb mijnen zoon te vreden gesteld. Gaarne wil hij u de hand der verzoening reiken. Hij is als buskruid; wanneer de ontploffing van zijne gramschap voorbij is, blijft er geen spoor van zijn toorn over.
geveinsd.
De zoon van den genadigen Heer behoeft mij de hand niet toe te reiken. Waar geen vriendschap bestond, is de verzoening overbodig. De ijver om u te dienen deed mij
| |
| |
wellicht onvoorzichttg zijn in de keuze mijner woorden. Uwe genade weet, dat het hart mij te veel op den tong ligt.
Nu, dat zij zoo! - spreken wij thands over de groote zaak. (Men hoort een waldhoren:) Ha! dat zullen de knapen zijn, die ik te paard naar den burgemeester van Loevig heb gezonden.
een bediende, reikt den Graaf een brief over en vertrekt.
Juist! - Alles gaat naar wensch. Wilhelm en orugix zijn terug. Musdaemon, terwijl gij werkzaam waart, heb ik den tijd ook niet aan het spinrokken mijner vrouw verbeuzeld. Ook te Loevig breekt morgen een oproer onder de visschers uit, die door zekeren jarl worden aangevoerd, en zich bij den gierenhals met de mijnwerkers zullen vereenigen.
Zullen de busschieters het niet te kwaad krijgen?
Wat zegt een handvol van dat visschersgespuis min of meer tegen een geregelde krijgsbende? Naar mate de opstand ernstiger is, zal de roem van mij, die haar dempte grooter, en de val van griffenfeldt te zekerder zijn. Zijt gij reisvaardig om nog in dit oogenblik mijne bevelen te ontfangen?
kruipend.
Uwe genade spreke: - U te gehoorzamen is de hoogste plicht van mijn leven.
Wel nu dan, tracht door verspieders uit te vorschen, waar
| |
| |
de zoon van den Onder-Koning zich bevindt. Indien men zich in het geheim van hem meester kan maken, dan is een dolksteek mij altijd meerder waard, dan een ijzeren handboei.
Ik heb u verstaan, genadige Heer, maar staal wordt dikwerf tegen goud opgewogen. Zekere lieden doen niets, zonder dubbel loon.
hem een goudbeurs gevende.
Eene zamenzwering is met betrekking tot het geld, een waar vat der Danaïden. Ziedaar!
Mijn genadige meester, mijn ijver om u te dienen is grenzeloos.
En de beurzen uwer handlangers bodemloos. Dan, gaan wij over tot het tweede voorname punt: gij zult zorg dragen, dat die bergreus, die gewaande han van ijsland morgen hier zij, ten einde ik de spil zie, waarop de onderneming draaien zal.
Als wederom de middagzon de heuvelen van Kìölen beschijnt, zult gij uwe nieuwsgierigheid bevredigen door de beschouwing van een Noorman, die den grootsten Heiduk van Keizer ferdinandus in kracht en gestalte overtreft.
Het is wel! Ik reken daarop: Thands heb ik niets meer te bevelen.
ter zijde.
Dat behoeft ook niet; want de maat uwer laaghartigheden
| |
| |
is vol. (Overluid en voor den Graaf zich eerbiedig buigende.) Vaarwel! het geluk bekroone onze ondernemingen. (Hij vertrekt.)
| |
Zevende tooneel.
alleen.
Onze ondernemingen? Kortzichtige dwaas! meent gij, dat ik om uwent wil rust, eer en leven op het spel zoude zetten? neen, de kaart, waarop ik houde is een Heer, het belang, dat ik in den Boer schijn te stellen, dient alleen om den Croupier zand in de oogen te werpen. Musdaemon, uw broeder is beul te Skongen, en uw vader was rijknecht te Sleeswijk, terwijl uwe moeder te Bergen met den ijzeren karkant op het marktveld kennis maakte. Gij verbeeldt u lichtvaardig, dat de tijd een sluier over deze sieraden van uwen stamboom heeft geworpen: die sluier is even doordringbaar als het waas der vleierij, waarmede gij uwe onbeschaamdheid te mij waarts opsiert! De kwaadsprekende wereld heeft mij somwijlen ingefluisterd, dat gij mijner huwelijks eer een graf hadt gedolven. Ik wil dat teedere punt niet onderzoeken: genoeg zij het dat de schijn tegen u is, en dat uw broeder de Scherprichter u spoedig een dienst zal bewijzen, waarbij het u aan woorden zal ontbreken, om hem uwe erkentelijkheid te betuigen.
(De Gordijn valt.)
|
|