Aan de zelve, In staat als vooren; en daar over klagende.
VRiendin! wat is uw mond vol bang' en droeve klachten!
Die meerder zyn dan yets, en boven Al te achten,
Ook My, wanneer ik 't hoor, tot in de Ziele gaan,
Die zeer wel weet hoe 't smert van verr' te moeten staan,
Te missen 't geen men vaak genooten heeft voor desen,
Dat Ziel-verquickend' Licht van Godes vriend'lyk weesen,
't Welk aan het herte geeft een vreugd, meer als de Wijn
En Koorn, hier op der aard vermenigvuldigt zijn:
Maar wilt in dese tijdt van duysternis betrouwen,
Met hoop, en stille zijn, op Gods beloften bouwen,
Die niet en heeft gezegt tot Eenig Menschen-kindt,
Zoekt nu My te vergeefs, Maar wel die zoekt, die vindt.
Is uw Geloove swak? zijt Gy daarom verleegen;
Verslaagen en ontstelt? Voelt Gy, uw Zonden weegen
Veel swaarder als het Zandt? Maakt u de Satan schuw,
En zegt, Daar is geen troost, daar is geen heyl voor U:
Acht hem een Leugen-Geest, wiens werk is te bedriegen:
Hoort wat de Heer u zegt, die nimmer en kan liegen:
Op deeze zal ik zien, die arm is na den Geest,
Verbrijzelt in het hert, die voor mijn woorden vreest;
Die hongert en de dorst na mijn Heyl en Genaade
Met opgesperde mondt, ook rijkelijk verzaaden.
Bezit uw Ziele dan in uwe Lijdzaamheidt,
En stelt den Heer geen perk, maar sijne komst verbeidt,
Die ter bestemder tijdt de beenderen het leeven,
(Die als gestorven zijn) eens wederom zal geeven,
Den Treur-zak schudden uyt, het droevige Geschrey
Verand'ren in Gejuyg, en in een Vreugde-rey.
|
|