Ziel-zucht tot Godt.
O Heyl-zon! Machtig Heer! Fonteyn, en Levens Stroom!
Ziet in uw goedheid neêr op My die tot u koom;
Een Schepsel arm en swak, gantsch teer en neergeboogen,
Ay, hoor myn stem, bewaar myn traanen, hebb' meedoogen:
Gy immers kent uw maaksel wel,
Dat op dit Bedd' ligt neder,
Haar Ziels en Lichaams krank gestel;
Verquikt het dan ook weder;
Die trouw houd in uw Woord, als die niet feylen kond
Ter hulp, die tot u roept, gedachtig u Verbond.
Dit is myn Ziel een Rots om vast daar op te bouwen,
In banden van de dood en hel anxt te betrouwen.
Ik vind' myn herte reets gestilt,
My dunkt ik hoor U spreken:
Ik ben uw heyl, uw scherm, en schild,
Wat zoud’ u dan ontbreken?
O Heer! wat zytge goed de Ziel die op U wacht!
Gy slaatze gunstig gaa, beantwoord hare klacht;
Was maar myn hert bequaam om U te recht te pryzen:
Geleyd' my door uw Geest, laat die my onderwyzen,
Uw Geest die Trooster is, my doch in U verbly,
En ondersteun' myn Ziel, en blyv' my eeuwig by.
Leert my na uw bevel my zelfs geheel verzaaken,
Uw Wil, die heylig is, alleen de Myne maaken,
Vermeerdert myn Geloof, versterkt de kracht der Hoop,
Dat ik in lydzaamheid myn Perk ten eynde loop,
Wegdragende de Kroon, die gy belooft te geeven,
Die tot den eynde toe volstandig zyn gebleeven.
|
|