Kracht in swakheit(1696)–Henrica van Hoolwerff– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 3] [p. 3] Aan de Godvruchtige en achtbare Juffer Henrica van Hoolwerff Wanneer tot nut van Vrienden hare stichtelyke Gedichten wierden Gedrukt. KOnd ik met eenvoudig dichten U verwecken en verplichten, Dat Gy my soo gunstig waard? Met soo veele vriendschaps blyken, Die 'k by geene kan gelyken? 't Was u soete Liefden-aard. Maar ik heb meer ondervonden Op myn versies toegesonden, Als ik oyt wel had verwacht. Uwen Geest wierd aangesteeken, Om door swakheyt heen te breeken. God die gaf den moeden kracht. Gy wierd vol om God te prysen, Sterk in uw Geloofs bewysen, Waar uyt quam een vreugde galm In het hert en op de Lippen, En gy liet geen tyd ontslippen, Om te maken zelfs een Psalm. 't Droev' of vreugdig hert wouw dichten, 't Kond in geene swakheyt swichten , 't Leerde selfs de Rymenskunst. Als het in de Ziel was donker, Of'er weer oprees een flonker- Star, die toesey Godes gunst. [pagina 4] [p. 4] O van d'Heyland hoog geleerde Ziel! wanneer se licht ontbeerde, Onderwesen in een stoff, Die een Weereldlinx beseffen Verr', ja gansch sal overtreffen, Selfs der heyl'gen grootste lof. 't Is de oorsaak, dat uw denken Staag daar heen wouw sonder krenken, Van de krachtjes in uw geest. 't Scheen dit oeff”nen was uw leven, Als gy daar toe sterk gedreven Zijt van hooger hand geweest. 'k Wierd gevraagt, wat dat ik dachte, Of men 't werkje sou verachten, Keuren 't als geen lesens waard; Dan of 't aan de Pers bevelen, En de Vriendjes meededelen, Om by haar te zijn bewaard? 'k Sey, dat ik het moeste prijsen, Dat men 't niet en kon verwijsen Tot eensame duysternis. Ongeveynst, ik moest het loven; 't Ging mijn meyning verr' te boven, Meer als yets te wachten is Van een juffer, die staag waren Haare geestjes veerthien Jaaren Uytgeputt en afgeslooft. Doch men moet de eer opdragen God, die haar wild onderschraagen, En in wien sy had geloofd. O vriendinne! gaat noch verder ! 'k Sie de wegen van uw herder Als hy uw ten Hemel leydt. Laat de ziel staag hem naloopen [pagina 5] [p. 5] Als een Schaapjen, bleeten, hopen Op sijn trouwe goedigheit. Hy en zalse niet begeven Noch verlaten: 't eeuwig leven Hebt doch voor het oog (gansch stil:) Is het duyster, legt maar neder, Siet daar komt weer helder weder: Hangt maar van uw vaders wil. Hy is't die de Ziel moet leyden Na believen, het verbeyden Op sijn woord, is 't Christendom. Sijn Hand moet het herte sterken, En sijn Raad getrouw uytwerken. Leert dit in sijn Heyligdom. Heylig Heylig zijn sijn wegen: Wie kan hem doch spreken tegen? Is 't niet beter het gemoed, Als 't ontsteld is te doen zwygen ? 't Is de weg om rust te krygen. Is 't niet wel al wat Hy doet? Hy is doch volmaakte goedheit, Wie is dan van die verwoedheit, Die zyn weg berispen souw! Zelfs zyn oeff’nen door kastijden Is een stoff van ons verblijden, 't Teeken van zyn Liefdens Trouw. Na dit Leger sult gy rusten, Als gy eens u sult verlusten Sonder sonde, smert of pyn, In het beeld van dien Getrouwen Godt, en met zyn licht t'aanschouwen Eeuwig sult verzadigt zyn. Melchior Leydekker. Vorige Volgende