Daar kwam zoo waar de boer aan! ‘Zoo jongen, heb je wat op je hart? 'n boodschap van vader?’ zei de boer, die Wouter wel kende.
‘Nee baas, geen boodschap van vader,’ antwoordde Wouter.
‘Dan wat op je eigen hart, 'k zie 't aan je neus!’
Daar kon Wouter nu toch geen nee op zeggen. ‘Ja, ziet u, ik wou... ik zou,’ hakkelde Wouter, ‘zoo graag een dennetje hebben om 'r een Kerstboom van te maken.’
‘'n Kerstboom? Wat is dat voor een dingie?’
‘Met allemaal moois d'r an, en kaarsjes er op, en je steekt 'm met Kerstmis an, omdat je blij bent, dat de Heer Jezus geboren is.... en ik wou 't zoo graag voor Neeltje.’
‘Da's ten minste niet voor wat slechts.... met Kerstmis en voor Neeltje.... komaan dan maar.’
En haast eer Wouter 't goed en wel wist, had de boer een dennetje voor hem uit den grond gehaald en in een pot gezet.
Daar liep nu Wouter met zijn dennetje in den arm, te denken over de lichtjes, die er aan zouden komen. En 't leek wel of er licht zat achter zijn gezicht, zóó straalde het!
Het dennetje bracht hij op de deel. En wat had hij de volgende dagen een geheimen met Dirk! En druk dat hij 't had! Kaarsjes koopen van zijn spaarcenten, en ook nog wat zilver en goudpapier. Daar zaten ze samen allerlei knipsels uit te maken, slingers en kransjes en zoo al meer. Andere versiersels hadden ze niet. Maar mooi werd 't tòch.
En toen het op Kerstdag donker werd, haalden Wouter en Dirk het boompje van de deel. Wat keek Neeltje blij! zij vergat er haar pijn door.
En deze kinderen deden niet zooals kinderen nu wel doen, die òm den Kerstboom den Heer Jezus vergeten. Het Kerstboompje met zijn